|
Deze
vis komt voor in Centraal-Afrika. Er zijn tegenwoordig
zo'n twintig soorten van dit geslacht bekend en de
meeste komen uit het zuiden en het midden van Afrika.
Hun lichamen zijn relatief donker en de schubben op hun
koppen en zijkanten zijn voorzien van kleine
weerhaakjes. De eieren zijn bedekt met een plakkerige
substantie. De meeste soorten zijn moeilijk te kweken in
gevangenschap. Het is het beste halfhard water met een
temperatuur van 20-24 graden C. te gebruiken. In zacht
water lijden de vissen aan vistuberculose en waterzucht
en worden ze ge�nfecteerd door parasieten. Hun
productiviteit is hoog. De volwassen vissen zijn
omnivoor. De eieren rijpen met onderbrekingen en kunnen
het beste in turfmengsel worden gehouden. De eieren van
sommige soorten komen na vier tot acht weken uit; bij
andere soorten duurt de incubatietijd een half jaar of
zelfs nog langer. De jongen groeien verrassend snel;
wanneer ze voldoende eten krijgen, zijn ze na drie tot
vier weken geslachtsrijp. Het is moeilijk de
verschillende soorten in gevangenschap van mekaar te
onderscheiden.
|