De
oeverzwaluw
Orde
: Passeriformes - familie : Hirundinidae -
geslacht : Riparia en soort : Riparia riparia.
De zwaluw is een wat kleurrijker verwant van de
oeverzwaluw.
In tegenstelling tot andere vogels bouwt deze
kleine zwaluw geen nest, maar graaft er een. Met
zijn klauwen wroet hij in het zand of de zachte
aarde een tunnel uit, om aan het eind daarvan
een ondergronds nest uit te hollen. Deze sociale
vogel leeft in kolonies met honderden of zelfs
duizenden tegelijk. Ze bouwen hun nesten zo
dicht mogelijk bij elkaar en delen soms zelfs
een tunnel om die te bereiken.
Van alle vogelnesten is dat van de oeverzwaluw
wel ��n van de merkwaardigste en slordigste.
Deze vogels zijn erg honkvast. Ze keren steevast
terug naar de broedplaats van het jaar ervoor en
bouwen hun nest op de meest onmogelijke plekken,
om maar niet naar een andere kolonie te hoeven
verkrassen. Qua bekleding zijn ze weinig
kieskeurig : een paar veren, wat stro en zelfs
stukjes afval volstaan. Meestal beantwoordt hun
nestplek aan een vast stramien : een gang van 30
tot 120 cm, die uitkomt in een komvormig nest
waarin het vrouwtje de eitjes legt.
De oeverzwaluw brengt alleen de zomermaanden in
zijn broedplaats door. Grote zwermen
oeverzwaluwen die hoog in de lucht ingewikkelde
manoeuvres uitvoeren, vormen in deze tijd van
het jaar een vertrouwd gezicht. Wanneer ze een
roofdier bemerken, dan vallen ze die in groep
aan.
De oeverzwaluw brengt een groot deel van zijn
leven in de lucht door. Deze sierlijke vlieger
beweegt zich razendsnel zigzaggend voort en
vangt zijn voedsel desnoods zelfs in de vlucht
om het op een hoogte van zo'n vijftien meter
boven de grond te verorberen. Ook scheert hij
over meren en beekjes om al vliegend drinkwater
op te scheppen en rondvliegende insecten te
vangen. Oeverzwaluwen eten de hele dag door, zij
het vooral in de schemering, als de meeste
insecten zich laten zien. Ze gaan dan in zwermen
op zoek naar voedsel, waarbij ze zich soms
tussen zwaluwen en gierzwaluwen mengen.
In mei leggen de vrouwtjes vier tot zes witte,
peervormige eitjes, die na ongeveer twee weken
uitkomen. Meestal leggen ze later in de zomer
nog een tweede legsel, zodat ze in een
broedseizoen twee gezinnen grootbrengen. Is het
slecht weer geweest en zijn er een paar jongen
door gebrek aan eten gestorven, dan laat het
vrouwtje het grootbrengen van de overlevenden
over aan het mannetje, om zelf bij een andere
partner in te trekken. Hoe eerder ze aan een
nieuw broedsel begint, hoe eerder dat volgroeid
is en hoe groter de kans op overleving.
Ondertussen voltooit haar aanvankelijke partner
het grootbrengen van het eerste broedsel, om
daarna wellicht nog een ander vrouwtje voor zich
te winnen.
|