Ouderdom en dood
Zolang een scherpe definitie van het leven
onmogelijk is, zolang ook moeten we het antwoord schuldig blijven op de vraag :
wat is sterven ? Het is een bekend en vertrouwd feit, dat alle levende wezens
geboren worden, groeien, oud worden en sterven. Ook de onafwendbare dood is een
kenmerk van het leven !
De levende stof is ongelooflijk teer en labiel. Een wat te hoge temperatuur, wat
te sterke straling, gebrek aan water en zuurstof betekenen een snelle en zekere
dood. Toch beschikt al het levende over de middelen, om zich enige tijd tegen de
gevaren van het milieu te beschermen. Naarmate echter de tijd verstrijkt die het
organisme als levensduur is toegemeten, gaat deze strijd tegen schadelijke
invloeden meer moeite kosten : het weerstandvermogen neemt af. De cellen
beginnen kalk- en eiwitachtige pigmenten af te scheiden, het protoplasma wordt
taaier en de schadelijke stofwisselingsproducten worden niet meer zo volledig
verwijderd. Ligt dit ouderdomsproces aan de cellen zelf of begint er iets aan de
onderlinge samenwerking te haperen ? Het is een bekend feit, dat bij cellen die
buiten het lichaam in een weefselcultuur gekweekt worden, het oud worden niet
voorkomt. In gunstige omstandigheden gaan de delingen zonder verlies van
vitaliteit vrijwel onbeperkt lang door. Een nietig fragmentje hartweefsel uit
een nog ongeboren vogeltje zou men tot een kubieke kilometer levende materie,
verdeeld over miljoenen druppels voedingsvloeistof, kunnen doen uitgroeien. We
moeten dus wel aannemen, dat de cellen in hun normaal verband, dus in het
lichaam, op den duur door het organisme zelf gestoord worden in hun levenstaken.
De samenwerking laat steeds meer te wensen over. De afvalproducten worden niet
vlot genoeg verwijderd en het organisme vergiftigt zichzelf. Daarnaast komt er
waarschijnlijk steeds meer gebrek aan bepaalde 'prikkelstoffen', die voor een
vlot verloop van celdeling en groei noodzakelijk zijn. Een weefselcultuur boet
snel aan levenskracht in, wanneer er extract uit een oud lichaam aan wordt
toegevoegd. E�ncelligen kunnen zich zonder onderbreking verder delen : zij zijn
in zekere zin onsterfelijk. Wel kunnen ze doodgaan - daar is zelfs niet eens
zoveel voor nodig - maar de ouderdomsdood is in deze regionen onbekend. De hoger
georganiseerde wezens met hun gecompliceerde structuur van tienduizenden cellen
hebben juist door hun prachtige organisatie hun onsterfelijkheid verloren.
Na de dood biedt het lichaam niet langer weerstand aan de afbrekende krachten in
de natuur. Een miljardenleger van bacteri�n, schimmels en andere
rottingsorganismen doet het dode protoplasma snel uiteenvallen in eenvoudige
anorganische stoffen. Door de werkzaamheid van de groene planten kunnen deze
stoffen weer tot organische worden opgebouwd om zo opnieuw deel te gaan uitmaken
van de levende stof. Alleen door koude en allerlei bederfwerende middelen, die
de activiteiten van de rottingsorganismen tegenhouden; in het Siberische landijs
bleef de mammoet tienduizenden jaren zo gaaf bewaard, dat het vlees nog eetbaar
was en de plantenresten tussen de kiezen nog gedetermineerd konden worden.