Overwinteren van de vlinder
Vlinders
uit gematigde streken krijgen te maken met de
winter, een periode met zeer lage temperaturen,
waarbij er geen bloemen, kruiden of bladeren aan
de bomen zijn. In tropische en subtropische
gebieden is er dan wel geen winter, maar daar
zijn regelmatig perioden met grote droogte, die
eenzelfde nadelig effect hebben op de
plantengroei. Dat soort ongunstige perioden
moeten de vlinders op de ��n of andere manier
zien te overleven.
Om zulke barre tijden goed door te komen, lassen
vlinders een soort van rustperiode in, de
diapauze. Groei en ontwikkeling staan dan
volledig stil en met de in het lichaam aanwezige
reserves wordt zo zuinig mogelijk omgesprongen.
In welk stadium van de levenscyclus de diapauze
ook wordt doorgemaakt, verschilt van soort tot
soort. Heideblauwtjes bijvoorbeeld overwinteren
als een eitjes dat vastgekleefd zit aan de
houtige delen van een heideplant. Rupsjes van
een vuurvlindertje en van een oranje zandoogje
trekken zich in het najaar terug in een polletje
verschrompeld gras, terwijl rupsen van een
koolwitje en van een koninginnepage vlak voor de
winter verpoppen.
Bij verschillende soorten zijn het de vlinders
zelf die een koel en beschut plekje zoeken in
het najaar. De citroenvlinder, de dagpauwoog en
de kleine vos zijn voorbeelden van Nederlandse
vlinders die in de herfst een gunstig plaatsje
zoeken en daar maanden lang stil hangen te
wachten tot eindelijk het voorjaar weer
aanbreekt. (foto : overwinterende
monarchvlinders)
|