Panter
Groep : op het land levende
zoogdieren
De
kracht en schoonheid van de panter, ��n van de
indrukwekkendste grote katachtigen, hebben vele
legenden voortgebracht. Dankzij zijn
schitterende camouflagevacht en krachtige,
compacte bouw kan hij geruisloos prooien
aanvallen en doden die ruim twee keer zo zwaar
zijn als hijzelf.
Zijn leefgebied en voedsel zijn zo gevarieerd
dat hij overleeft in streken waar grotere
rivalen als leeuwen en tijgers het vaak niet
redden. De panter kan zelfs lange perioden
zonder water en haalt dan alles wat hij nodig
heeft uit zijn prooi.
Panters eten alles, vari�rend van kevers tot
grote grazende zoogdieren zoals antilopen. De
prooi is afhankelijk van het terrein : in
grasland vormen grote grazers het basismenu,
terwijl in de bossen primaten en knaagdieren
gangbaar zijn. Meestal besluipt hij zijn prooien
zeer behoedzaam, bespringt ze en bijt ze in de
nek. Om de buit tegen aaseters te beschermen,
sleurt de panter hem vaak mee in een boom.
Het is moeilijk gebleken om de huidige omvang
van de panterpopulatie precies vast te stellen.
Sommige geografische ondersoorten worden
bedreigd, en populaties zijn fragmentarisch
geworden. Dit komt voornamelijk doordat mensen
zich in zijn leefgebied vestigen en op hem jagen
om zijn huid. In de meeste Afrikaanse landen
zijn panters bedreigd verklaard. De Amurpanter
in Korea staat zelfs op het punt van uitsterven.
De dagen worden zonnebadend op een rots of
rustend in een boom doorgebracht, vanwaar de
panter een goed uitzicht heeft. Tijdens de nacht
wordt er gejaagd. Panters hebben een uitstekend
gehoor, kunnen goed zien in het donker en hebben
extra lange, tastgevoelige snorharen. Panters
zijn solitair maar territoriaal - ze gaan elkaar
meestal uit de weg. Als ze ertoe worden
gedwongen, verdedigen ze een territorium van
ongeveer dertig vierkante kilometer in
prooirijke gebieden of tot tweehonderd vierkante
kilometer in berg- of woestijngebieden. Ze
bakenen hun territorium af met urine,
klauwsporen op bomen en door gebrul. Ze kunnen
ruim twintig km per nacht afleggen. Mannetjes
doden om de drie dagen een prooidier, vrouwtjes
met jongen om de anderhalve dag.
Het mannetje brult om een krols vrouwtje aan te
trekken. Soms moet hij andere mannetjes
bevechten om met haar te kunnen paren. Na de
paring gaan ze elk hun eigen weg en brengt de
moeder in haar eentje de jongen groot. Ze zijn
ongeveer een halve tot ��n kg bij de geboorte en
worden drie maanden door de moeder gezoogd,
waarna ze haar prooi te eten krijgen en zelf de
kunst van het jagen leren. Er wordt veel
gestoeid, als voorbereiding op het volwassen
leven. Als ze tussen de dertien tot achttien
maanden oud zijn, verlaten ze hun moeder en
nemen ze hun eigen territoria in.
|