Paradijsslang
De
Chrysopelea paradisi leeft in bossen en wordt
tot 120 cm lang.
Dit dier, ook wel als vliegende slang bekend,
kan zich in een soort glijvlucht van boom tot
boom en van de ene tak naar de andere
verplaatsen. Het dier zet zich vanuit de top van
een boom krachtig af, met een uitgestrekt
lichaam en de buik sterk ingetrokken, om een
concaaf oppervlak te aken met een maximum aan
vliegvermogen. Zo kan hij schuin omlaag, in een
hoek van vijftig graden met de grond, wel
twintig meter of meer afleggen; hij schijnt
evenwel weinig controle over zijn vlucht te
hebben en kan ook niet in opwaartse richting
'vliegen'.
Een andere aanpassing aan het boomleven zijn de
gekielde buikschilden, met de hulp waarvan deze
slang bijna loodrecht tegen boomstammen op kan
klimmen. De kielen worden in de schors
vastgezet, waardoor de slang houvast aan iedere
onregelmatigheid van het oppervlak heeft. Op
deze wijze kan hij in de bomen klimmen die door
weinig andere slangen worden bezocht en de daar
overvloedig voorkomende boomhagedissen eten. De
nauw verwante Oosterse vliegende slang kan zich
op dezelfde wijze voortbewegen.
Het wijfje legt maximaal twaalf eieren.
|