Rubriek :
Historische figuren
Paul Klee
Klee, Paul (M�nchenbuchsee,
bij Bern, 18 dec. 1879 - Muralto, bij Locarno, 29 juni 1940),
Duits beeldend kunstenaar, heeft een beslissende invloed
uitgeoefend op de ontwikkeling van de moderne kunst, hoewel zijn
oeuvre niet kan worden ingedeeld bij de grote stromingen van de
20ste-eeuwse kunst en het niet direct is nagevolgd.
1. Leven
Klee was de zoon van een muziekleraar en zelf een begaafd
violist. Hij was leerling in M�nchen bij o.a. de schilder Franz
von Stuck. In 1901 maakte hij een studiereis naar Itali� (Rome).
Hij vestigde zich daarna te Bern en hield zich hoofdzakelijk
bezig met tekenen en etsen. Na zijn huwelijk in 1906 met de
pianiste Lily Stumpf keerde hij terug naar M�nchen. In 1920 werd
hij leraar aan het Bauhaus te Weimar. Van 1931 tot zijn ontslag
in 1933, toen zijn werk 'entartet' werd verklaard (zie Entartete
Kunst), was hij docent te D�sseldorf. Eind 1933 keerde hij naar
Bern terug.
2. Werk
Uit zijn vroege werk, de na 1901 getekende satires,
blijkt wel bewondering voor, maar niet navolging van de grafiek
van Goya. Dat hij invloeden volkomen zelfstandig verwerkte
blijkt uit o.a. zijn tussen 1911 en 1913 getekende illustraties
bij Voltaires Candide. In 1911 bracht Kandinsky hem in contact
met de kunstenaarsgroep Der Blaue Reiter. In 1912 ontmoette hij
in Parijs o.a. Robert Delaunay. Diens po�tische kleurcomposities
en ook elementen uit het fauvisme en kubisme zetten hem ertoe
aan zich meer met kleur te gaan bezighouden. In dit opzicht was
echter de invloed van een reis naar Kairouan in Tunesi�, in 1914
ondernomen met Macke en Moilliet, doorslaggevend. In 1924
richtte hij met Kandinsky, Jawlensky en Feininger de groep Die
Blauen Vier op. Meer en meer brak hij met de traditie en
trachtte een nieuwe vormen- en kleurentaal op te bouwen. Hij
heeft evenwel nooit volledig en consequent non-figuratief
gewerkt. Een aantal vrijwel abstracte composities, gemaakt naar
aanleiding van een reis naar Egypte in 1928-1929, neemt als
zodanig een uitzonderlijke plaats in in zijn oeuvre.
Het grootste deel van Klees werk is in klein formaat uitgevoerd;
pas sinds 1937, toen zijn rijkste scheppingsperiode begon, heeft
hij in groter formaat gewerkt. In zijn oeuvre - tekeningen,
aquarellen, schilderijen - dat hij van begin af aan voorzag van
jaartal en nummer, doen enerzijds de natuurwetenschappelijke
verworvenheden hun invloed gelden, anderzijds blijkt er zijn
ontvankelijkheid voor kosmische krachten en zijn ontzag voor het
mysterie van het leven uit. Zijn composities doen vaak denken
aan organische structuren die slechts microscopisch waarneembaar
zijn.
3. Publicaties
In diverse publicaties trachtte hij de nieuwe wegen die de
kunstenaars ontdekten, te formuleren. Zijn Sch�pferische
Konfession verscheen in 1920. Het belangrijkste geschrift uit
zijn Bauhausperiode is het P�dagogisches Skizzenbuch (1925,
21968), waarin hij de primaire beeldende elementen analyseert en
karakteriseert en wijst op hun mogelijkheden; hij spreekt er
o.a. over de dynamiek en de psyche van de lijn. In Das
bildnerische Denken (1924, bew. 1956, 21964; Fr. vert. 1977)
zette hij zijn esthetische principes uiteen; hier openbaart zijn
intellectueel vermogen zich ten volle. Klee greep in zijn
beeldtaal terug naar de oervorm. Dit leidde tot werken die
oppervlakkig bekeken kinderlijk aandoen, maar die in wezen de
uitingen zijn van een oorspronkelijke, vorsende geest. Dikwijls
ook treft een fijnzinnige humor, een relativerende ironie.
Belangrijke collecties van zijn werk bevinden zich in het
Kunstmuseum te Bern en de Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen te
D�sseldorf.