Rubriek :
Historische figuren
Paul van Ostaijen
Ostaijen, Paul van
(Antwerpen 22 febr. 1896 - Anth�e 18 maart 1928), Belgisch
Nederlandstalig schrijver, was de sterkste persoonlijkheid van
het Vlaamse expressionisme. Van 1914 tot 1918 was hij
stadsbeambte te Antwerpen; hij nam, uit vrees wegens activisme
vervolgd te worden, begin nov. 1918 de wijk naar Berlijn, waar
hij in expressionistische en dada�stische kringen verkeerde. In
1921 keerde hij naar Antwerpen terug, maar werd opgeroepen om in
het Belgische bezettingsleger in Duitsland te dienen (tot begin
1923). In april 1924 werd hij verkoper in een boekhandel te
Antwerpen, vervolgens kunsthandelaar te Brussel (okt. 1925 -
maart 1926). Door longtering aangetast, zocht hij herstel te
Viersel, te Etikhove en ten slotte (sept. 1927) te
Miavoye-Anth�e (gehucht in de voormalige gem. Anth�e) van
waaruit hij nog met Burssens en Du Perron het tijdschrift
Avontuur (1928) oprichtte.
Van Ostaijen debuteerde als dichter in de sfeer van het
literaire dandyisme en het unanimisme (Music-hall, 1916). Onder
de invloed van de oorlogsomstandigheden ontdekte hij de
menselijke solidariteit over alle grenzen heen: hij bezong haar
in Het sienjaal (1918), waarmee hij de stoot tot het humanitaire
expressionisme gaf, dat een optimistisch geloof in een betere
mensheid beleed. Zijn pathetische lyriek met bezwerende
profetentoon en overdadige beeldspraak bracht de Vlaamse po�zie
in de sfeer van Verhaeren, Whitman, Tagore, Claudel en Duitse
expressionisten als Werfel en Lasker-Sch�ler. Van Ostaijen
veroordeelde echter het humanitarisme, toen hij in de
nihilistische crisis die hij te Berlijn doormaakte, tot het
dada�sme overging. Roes, angst en ontreddering spreken uit
Feesten van angst en pijn (postuum in Gedichten, 1928) en
Bezette stad (1921), twee po�ziesuites waarin het woord
ge�soleerd, ritmisch en beeldend wordt voorgesteld, zoals
Mallarm�, Marinetti en Apollinaire dat hadden gedaan. Parallel
aan deze po�tische productie begon Van Ostaijen in zijn
Berlijnse jaren grotesken, satirisch-burleske verhalen, te
schrijven. Vervolgens bouwde hij een eigen po�tica op, het zgn.
organisch expressionisme, waardoor hij de 'zuivere lyriek' wilde
bereiken, een begrip en een term die hij verscheidene jaren v��r
de geruchtmakende uiteenzettingen van H. Bremond over de po�sie
pure aanwendde. Hij bevestigde eveneens het verband tussen
po�zie en gebed en beschouwde de lyriek als de laagste trap van
de mystieke extase. Voor deze lyriek, uiteindelijk het resultaat
van een magische alchemie die het tot stand komen van autonome
gedichten nastreefde vanuit een lyrische premisse, gebruikte hij
een prosodie waarin het woord werd losgemaakt uit het
syntactische verband en ge�soleerd stond, terwijl het beeld werd
uitgeschakeld ten voordele van de associatie. Ook de
ik-belijdenis en de anekdotiek werden verbannen om plaats te
maken voor het uitwerken van een thema. Hij paste zijn opvatting
toe in Het eerste boek van Schmoll (in Gedichten, 1928), dat
wonderbare evocaties bevat, die van een ongewone sensibiliteit,
een betoverende muzikaliteit en een sterk cerebraal raffinement
getuigen; in de woordpo�zie wortelen ook groteske gedichten. Het
scheppend proza van Van Ostaijen bestaat grotendeels uit
grotesken, die gaandeweg een nonsensicale en fantaisistische
inslag kregen, hoewel sommige nauw verbonden zijn met de
tijdsomstandigheden. Zijn uitgebreid kritisch werk omvat
belangrijke essays over moderne schilderkunst en scherpe,
vernuftige en partijdige literaire kritiek.
In 1967 werd te Antwerpen het Paul van Ostaijen-genootschap
opgericht.