Peziza
udicola
De
opvallendste kenmerken van deze soort zijn de
betrekkelijk grote vruchtlichamen en het
groepsgewijze voorkomen op vochtige,
plantaardige resten. Het vruchtlichaam is drie
tot acht cm, soms wel twaalf cm breed en twee
tot vijf cm diep. In het begin is het bijna
bolrond of halfbolvormig; later neemt het een
kelkvorm aan en bij oude exemplaren is er sprake
van een platte vorm. De rand, die eerst gebogen
tot vlak is, vertoont bij volgroeide exemplaren
stompe tandjes en is soms zelfs rafelig. De
vruchtbare binnenkant is glad, glimmend als hij
vochtig is en vaalbruin tot bruin van kleur. De
buitenkant is meestal bruinig tot bruin, berijpt
en bij jonge exemplaren korrelig. Het vlees is
twee tot vijf mm dik, glimmend, bruinig
doorschijnend tot roetzwartig. Het heeft een
licht gronderige geur jen een niet al te sterke
smaak. Deze paddestoelen groeien van mei tot de
herfst op zeer vochtige, composterende
plantaardige resten, zoals planten, stro,
takken, vermolmd hout, enz., of op een met dit
afval vermengde bodem. Ze gedijen alleen maar op
vochtige tot doorweekte grond, vooral langs
beekjes, op boshellingen, op oude strolagen en
op compost- en afvalhopen.
Opmerking : in Europa komen meer dan honderd
soorten van dit geslacht voor. Ze groeien op de
grond, ook op verbranden plekken, en op hout.
Deze paddestoelen hebben allemaal een
vruchtlichaam met een ronde tot langwerpige
kelkvorm.
|