|
Deze
soort, die voorkomt in de Zwarte Zee, de Adriatische
Zee, de Middellandse Zee en in de Atlantische Oceaan,
wordt ongeveer twintig cm. lang. Hij verschilt van
andere puitalen doordat hij in de buurt van de bodem
zwemt. Hij is zeer schuw en wisselt vaak van
schuilplaats. De paaitijd valt tussen april en augustus.
Het mannetje beschermt een groot aantal nakomelingen
(zo'n drie- tot twaalfduizend eieren) onder een steen of
in de spleet tussen de stenen. Zijn basiskleur is
olijfgroen, geelachtig en soms bruin, wat voornamelijk
afhankelijk is van de kleur van de bodem waar de vis
leeft. Op de uiteinden van de borstvinnen zitten rode
stippen.
|