Pythons
Pythons worden gewoonlijk
beschouwd als deel van dezelfde familie als de
boa's, waarvan ze verschillen omdat ze
hittegevoelige putjes hebben in de schubben die
aan de bovenlip grenzen en omdat ze eieren
leggen. Boa's hebben deze putjes tussen de
schubben. Met uitzondering van ��n soort komen
alle pythons voor in Europa, Azi� en Afrika. De
grootste verscheidenheid aan soorten vinden we
in de Australaziatische regio.
Veel van deze soorten worden erg lang en wanneer
ze volwassen zijn, hebben ze dezelfde
accomodatie nodig als de boa constrictor,
namelijk een groot inloophok dat is uitgerust
met stevige takken en/of een verhoogde plank
waarom het dier onder een hittebron kan liggen.
De hygi�ne vereist dat de inrichting van het
onderkomen eenvoudig wordt gehouden, met kranten
of houtspaanders als bodemlaag. Het voedsel kan
bestaan uit konijnen of grotere zoogdieren, en
voor het voeren moeten veiligheidsmaatregelen
getroffen worden. Kleine pythons kunnen op
vrijwel dezelfde manier worden gehuisvest als
kleine colubriden.
Met uitzondering van een paar soorten kunnen
pythons met succes in gevangenschap worden
gefokt op ongeveer dezelfde manier als andere
slangen : ze worden tijdens de winter iets
afgekoeld en in het voorjaar weer opgewarmd.
Sommige soorten paren in het koude seizoen, het
spreekt dan voor zich dat het mannetje en het
vrouwtje in deze tijd bij elkaar worden gezet.
Andere soorten paren wanneer de temperatuur
wordt verhoogd. De vrouwtjes van sommige van de
grotere soorten vertonen vaak een vreemd gedrag
wanneer ze eieren dragen; ze koesteren zich in
bizarre houdingen, waarbij ze soms op hun rug
gaan liggen, zodat de zich ontwikkelende eieren
aan de hitte kunnen worden blootgesteld. Wanneer
de eieren gelegd zijn, rollen de vrouwtjes van
het geslacht Python, en van enige andere
soorten, zich op rond het legsel en blijven
erbij totdat de eieren uitkomen. Deze ouderlijke
zorg dient in de eerste plaats als bescherming.
De grote witte eieren zijn opvallend en daardoor
in het wild kwetsbaar voor rovers. Door de
eieren te bedekken kan het vrouwtje ze aan het
oog onttrekken en ook mogelijke rovers
afschrikken. Een paar soorten gaan nog een
stapje verder met de ouderlijke zorg en weten de
temperatuur van de eieren te verhogen door
middel van een fysiologisch proces dat nog niet
geheel doorgrond is. De vrouwtjes van deze
soorten trekken met hun lichaam en blijken in
staat te zijn een redelijke mate van controle
uit te oefenen op de broedtemperatuur. Bovendien
wordt de strakheid waarmee ze liggen opgerold,
aangepast aan de luchtvochtigheid.
In gevangenschap kunnen de eieren van deze
soorten naar een broedmachine worden
overgebracht. Meestal komen er dan meer eieren
uit. Dit lijkt geen nadelige gevolgen voor het
vrouwtje te hebben, hoewel ze wel agressiever
kan zijn dan normaal op het moment dat de eieren
worden verwijderd en een paar dagen daarna. Het
op natuurlijke wijze uitbroeden van de eieren is
echter een interessant schouwspel en u zou
kunnen beslissen om het legsel bij het vrouwtje
te laten. Als u dat doet, verwijdert u alle
andere slangen uit het hok, als u dit nog niet
heeft gedaan. De luchtvochtigheid in het hok
verhoogt u door te sproeien. Als het vrouwtje de
eieren geheel met haar lichaam bedekt, worden ze
te droog. Eieren die door het vrouwtje worden
afgestoten, zijn gewoonlijk onbevrucht, maar
kunnen bij twijfel in de broedmachine worden
gelegd. Het gedrag van het vrouwtje houdt u best
oplettend in de gaten. Als het erop lijkt dat ze
besloten heeft de eieren te verlaten voor de
tijd waarop ze ouden moeten uitkomen, moeten ze
verwijderd worden. Broedende vrouwtjes weigeren
vaak voedsel, maar verlaten het nest af en toe
om te drinken. Wanneer de eieren eenmaal
beginnen uit te komen, verliest het vrouwtje
haar belangstelling en kan ze het beste
verwijderd worden zodat ze de jongen niet per
ongeluk gaat verpletteren.
|