De
regenboogboa
De
regenboogboa of Epicrates cenchria wordt bijna
twee meter lang en haar verspreidingsgebied
strekt zich over een groot deel van Zuid-Amerika
uit. Er worden ongeveer acht ondersoorten
erkend, waarvan er drie soms verkrijgbaar zijn
in de handel. De grondkleur is diepbruin,
geelbruin of oranje met zwarte cirkels op de rug
en kleinere cirkels op de flanken, die in het
midden soms lichter zijn. De kleurrijkste
ondersoort is de rode regenboogboa of E.
cenchria cenchria, die een rijke roodbruine of
oranje grondkleur en een opvallende tekening
heeft.
De Colombiaanse regenboogboa, met een groter
verspreidingsgebied dan alleen Colombia, E.c.
maurus, is bruiner van kleur en de tekening
wordt bij het ouder worden minder goed
waarneembaar. De Argentijnse regenboogboa, E.c.
alvarezi, verschilt opvallend van de andere
doordat de grondkleur rondom de ringen donkerder
is dan de lichtbruine of beige harten van de
ringen, waardoor de tekening er netvormig
uitziet.
De verzorging van alle ondersoorten is gelijk.
Ze zijn iets minder veeleisend dan de boa
constrictor maar verlangen wel een
gelijksoortige behuizing, temperatuur en
voeding. Hun voortplantingsgewoonten zijn
voorspelbaarder : de temperatuur moet tijdens de
winter kunnen dalen tot 20-22 graden Celsius,
dan paren zij in het voorjaar. Tot twintig
jongen worden geboren na een draagtijd van
ongeveer tweehonderd dagen. De jongen zijn
feller gekleurd dan de volwassen dieren en ze
kunnen gewoonlijk gemakkelijk met jonge muizen
gevoerd worden.
|