Rubriek : De
								mens - algemeen
						
								De achteruitgang van de
									Republiek der Nederlanden
							
						
							
								
Nadat
								stadhouder Willem II in 1650 onverwacht was overleden, besloten
								de Staten van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en
								Overijssel, nooit meer een stadhouder te benoemen. De
								noordelijke provincies hadden hun eigen stadhouders, de Friso's,
								die afstamden van de broer van Willem I, de Vader des
								Vaderlands. Voor de eerstgenoemde gewesten brak het Eerste
								Stadhouderloze Tijdperk aan (1650-1672). In het rampjaar 1672
								moest stadhouder Willem III als redder in nood optreden. Hij
								verbond zijn stadhouderschap met het Engelse koningschap. Nadat
								Willem III in 1702 kinderloos was overleden, wilde men opnieuw
								geen stadhouder.
								Tijdens het Tweede Stadhouderloze Tijdperk van 1702 tot 1747,
								werden de binnenlandse aangelegenheden behartigd door de
								regenten. Ze vormden een hechte en gesloten groep die onderling
								de baantjes verdeelde. Maar het ergste was nog wel dat al deze
								misstanden netjes gereglementeerd werden door de zogeheten
								contracten van conventie en correspondentie. Dit waren
								onderlinge op schrift gestelde afspraken omtrent de verdeling
								van posten, functies en baantjes. Dat buiten deze heersende
								groep lang niet iedereen het met deze gang van zaken eens was,
								dat spreek natuurlijk vanzelf.
								In de buitenlandse politiek week de Republiek der Nederlanden
								gedurende het Tweede Stadhouderloze Tijdperk vrijwel niet af van
								de door stadhouder Willem III uitgezette beleidslijn.
								Buitenlandse politiek werd gevoerd door raadpensionaris
								Anthonius Heinsius, die van de regenten rustig zijn gang mocht
								gaan, zolang hij maar niet aan hun binnenlandse afspraken
								tornde. Raadpensionaris Simon van Slingelandt (1727-1736) moest
								voor zijn ambtsaanvaarding zelfs verklaren dat hij aan de
								binnenlandse afspraken niets zou veranderen !
								In de Spaanse Successie-oorlog van 1701 tot 1713 liep de
								Republiek der Nederlanden aan de hand van Engeland, maar weerde
								zich niet slecht. Daarna echter was de toestand economisch en
								financieel weinig rooskleurig. In verband met een mogelijke
								bedreiging door Frankrijk mocht de Republiek een aantal
								vestingen, de barri�resteden, in de Zuidelijke Nederlanden bezet
								houden. Dit werd afgesproken met Oostenrijk, aan welk land deze
								gebieden sinds de Spaanse Successie-oorlog toebehoorden. De
								Oostenrijkse Successie-oorlog van 1741 tot 1748, maakte een
								einde aan een tamelijk lange periode van vrede in West-Europa.
								De Republiek der Nederlanden raakte ook bij die oorlog
								betrokken, want ze had in 1732 de Pragmatieke Sanctie
								ondertekend, waarin was vastgelegd dat Maria Theresia na keizer
								Karel VI over Oostenrijk zou regeren. 
								De Republiek der Nederlanden voelde van het begin af aan niet
								veel voor de oorlog en probeerde daarom eerst te bemiddelen. In
								1747 echter deed Frankrijk een inval in de Republiek en bezette
								Staats-Vlaanderen. In Zeeland werd men toen echt bang dat de
								Fransen verder zouden doordringen. Net als in 1672 werd de roep
								om Oranje hoorbaar. De Staten van Zeeland stelden de Friese
								stadhouder Willem IV ook aan als hun stadhouder, als
								kapitein-generaal van hun leger en kapitein-admiraal van hun
								vloot. Kort daarop volgden de andere gewesten dit voorbeeld. Zo
								was Willem IV stadhouder in alle gewesten, iets wat nog niemand
								voor hem was geweest. Bovendien werd het stadhouderschap
								erfelijk verklaard, ook in de vrouwelijke lijn.
								De Franse opmars bleek echter niet te stuiten. Het was alleen
								aan de Franse koning Lodewijk de Vijftiende te danken dat alles
								toch nog goed afliep. De Franse vorst voelde er weinig voor om
								de strijd verder te zetten. Bij de Vrede van Aken in 1748 gaf
								hij alle veroverde gebieden terug.
								In de Republiek der Nederlanden verwachtte men dat de stadhouder
								een einde zou maken aan de macht van de regenten. De gezeten
								burgerij wilde een grotere invloed hebben. Inderdaad kwamen er
								enkele veranderingen. Er mochten geen ambten meer in het
								voordeel van de regenten worden verkocht en de belastingheffing
								werd verbeterd. Maar toen Willem IV in 1751 stierf, was de
								ontevredenheid echter nog groot. Zijn zoontje Willem V was pas
								drie jaar en zo bleef de toestand voorlopig zoals ze was.
								De economische toestand van de Republiek ging, vergeleken bij de
								andere Westeuropese staten, in de achttiende eeuw niet vooruit.
								Niet langer waren de Hollanders de vrachtvaarders van Europa;
								anderen namen het over. Behalve Amsterdam werden steden als
								Londen en Hamburg belangrijk. De nijverheid van de Republiek der
								Nederlanden liep eveneens terug en er heerste een wat gezapige
								stemming, waarin het aan vernieuwingsgeest ontbrak. Toen deed
								zich ook het gemis aan grondstoffen sterker voelen, zeker
								tegenover een land als Engeland. Daar was de industri�le
								revolutie begonnen, met de eigen steenkool- en ijzervoorraden
								als basis. De achteruitgang van de zeevaart en visserij had
								natuurlijk ook zijn weerslag op de toeleveringsbedrijven, zoals
								de zeilmakerijen, de touwslagerijen, de kuiperijen en de
								nettenmakerijen. Door dit alles nam de werkloosheid in
								onstellende mate toe. Omdat er geen sociale voorzieningen waren
								buiten de armenzorg van de kerk, groeide ook het aantal
								bedelaars en landlopers.
								Ook de Verenigde Oostindische Compagnie ging het niet bepaald
								voor de wind. Men merkte daar echter niets van, want op de
								aandelen werd gewoon flink dividend (winstaandeel) uitgekeerd.
								De gelden kwamen echter van nieuwe aandelen die men eerst
								verkocht had. In 1796 werd de V.O.C. opgeheven en daarmee
								verdween een symbool van de oude tijd. De grote tijd van de
								Republiek der Nederlanden was voorbij. Da bleek overduidelijk
								tijdens de Vierde Engelse Oorlog van 1780 tot 1784. Geen
								Hollands schip waagde zich meer op zee.
								(foto : portret van prins Willem V van Oranje)