Rode
kelkzwam
Sarcoscypha coccinea
Het bloedrode, diep kelkvormige vruchtlichaam,
de groeiwijze (op hout) en de vroege groei zijn
kenmerkend voor deze soort. Het vruchtlichaam is
twee tot zes cm breed en heeft een ronde tot
langwerpige kelkvorm. De binnenkant is glad,
bloed- tot scharlakenrood; de rand is licht
okerkleurig en ietwat gekarteld. De buitenkant
is fijnviltig, in het begin wittig van kleur,
later vaalroze en tenslotte okergeel wanneer de
paddestoel oud is en begint te verdrogen. In het
algemeen is de steel vijf tot zes cm lang, vier
tot vijftien mm dik, kort en cilindrisch - het
komt ook voor dat hij vrij lang en wigvormig is.
In uitzonderlijke gevallen is hij zelfs helemaal
niet ontwikkeld. De steel is stevig, buigzaam,
donzig tot fijnbehaard, vuilwit tot vaalroze.
Het vlees is wittig, vrij dun, bij jonge
exemplaren wasachtig maar nooit broos. Later
wordt het vlees taai. Deze kelkzwam groeit van
februari tot april op het vochtige, dode hout
van bomen en struiken, vooral op takken van de
beuk, de iep maar ook op rosacee�n (meidoorn,
sleedoorn, kersenboom). Hij hecht zich vast aan
takken die op of gedeeltelijk onder de grond
liggen. Rode kelkzwammen komen vrij algemeen
voor, met name op grote hoogte en in
heuvelachtige gebieden. Ze verschijnen vrij snel
na het smelten van de sneeuw en vormen in het
landschap een schitterend voorjaarstafereel.
Deze paddestoel is eetbaar, maar de smaak is
matig.
Opmerking : Sarcoscypha austriaca en Sarcoscypha
jurana hebben beide veel weg van de rode
kelkzwam. De austriaca groeit voornamelijk op
takken van de espenboom, acacia, wilg, esdoorn
en de jurana vooral op die van de linde. Deze
drie Europese soorten zijn alleen met de hulp
van een microscoop van elkaar te onderscheiden.
|