De
roodschoudertroepiaal
Orde
: Passeriformes - familie : Icteridae - geslacht
: Agelaius en soort : Roodschoudertroepiaal.
Merels van het Agelaius-geslacht zijn
wijdverspreid in Amerika en omvatten de
geelschoudertroepiaal en de driekleurentroepiaal.
De roodschoudertroepiaal is in Noord- en
Zuid-Amerika zo veelvoorkomend, dat er meer
vogels dan mensen zijn. Dit dier blijft het zo
goed doen omdat hij zich makkelijk aanpast aan
veranderingen. In de winter komen troepialen
samen in zwermen van miljoenen vogels, zo ver
het oog reikt. Hij wordt gezien als een plaag
omdat hij graan eet, maar deze vogel helpt
eigenlijk om schadelijke insecten te beheersen.
In de herfst vormt de roodschoudertroepiaal,
samen met andere soorten zoals de
geelkoptroepiaal, spreeuw en zwarte koevogels
grote, gemengde troepen in Midden-Amerika en het
meest zuidelijk gelegen deel van de Verenigde
Staten, waar ze de winter doorbrengen. Het
grootste aantal verzamelt zich in het gebied met
veel ma�svelden in het zuiden van de Verenigde
Staten waar iedere nacht een enkel stuk bos van
twaalf hectare vijf miljoen slapende vogels kan
herbergen. Als de dag aanbreekt, trekken de
vogels weg om eten te zoeken. De troepiaal kan
wel zo'n tachtig kilometer vliegen, op zoek naar
eten. Overdag nemen ze regelmatig pauzes om te
drinken, rusten en hun veren glad te strijken.
Tegen zonsondergang keren ze terug naar hun
slaapplaatsen. In de lente verspreiden ze zich
over hun broedplaatsen.
De roodschoudertroepiaal broedt graag in
zoetwatermoerassen, die een overvloed hebben aan
insecten en insectenlarven waarmee ze hun jongen
voeden. Omdat veel van deze gebieden in de
afgelopen tientallen jaren drooggelegd zijn,
heeft de vogel ervoor gekozen om elders te
broeden bij het water en zelfs in bovenlandse
weilanden. Mannetjes arriveren het eerst op de
broedplaatsen, waar ze territoria opeisen door
ijk, muzikaal gezang en het spreiden van hun
vleugels om met hun scharlaken veren te pronken.
Oudere mannetjes zijn succesvoller in het veilig
stellen van plekken dan jonge dieren, waarvan de
meeste zich verzamelen in vrijgezellentroepen.
Vrouwtjes komen ongeveer een week na de
mannetjes op de broedplaatsen aan. In een rijk,
moerasachtig leefgebied, kan een jong mannetje
wel vijftien vrouwtjes opeisen. Ieder vrouwtje
weeft een komvormig nest van gras of riet en zet
het vast in een bosje of het liefst boven het
water, voor extra veiligheid. Hierin legt ze
drie tot vijf eieren, die ze twaalf dagen
uitbroedt voordat ze uitkomen.
De roodschoudertroepiaal zoekt zijn eten
voornamelijk op de grond, en eet wat voor
insecten en larven, andere ongewervelde dieren,
zaden en granen hij maar kan vinden. In de lente
en in de zomer zijn ongewervelde dieren zijn
voornaamste voedsel. Hij vindt ze door de grond
te doorzoeken met zijn kegelvormige snavel.
|