Roodstelige fluweelboleet
Xerocomus chrysenteron
De hoedhuid is in het begin fluwelig en
bruinzwart; later wordt hij bruingrijs en
vertoont hij barstjes. De hoed is drie tot tien
cm breed, bolrond tot kussenvormig, fluwelig bij
jonge exemplaren, later glad met een oppervlak
dat vooral bij droog weer barstjes gaat
vertonen. De aanvankelijk erg donkere kleur
wordt op den duur veel lichter, tussen jongen en
oude exemplaren zijn grote verschillen
waarneembaar van de hoedhuid en de kleur. De
pori�n zijn vrij groot, eerst gelig maar
mettertijd groengelig tot goudbruin kleurend.
Bij jonge vruchtlichamen kleuren de pori�n bij
aanraking groezelig groengeel. De steel, vier
tot acht cm lang en ��n tot twee cm dik, is
cilindrisch en bij de voet versmald. De steel is
bovenaan geel, onderaan roodachtig bruin met
bloed- tot paarsrode tinten en bij oude
exemplaren vaak voorzien van rode korreltjes.
Het vlees is in het begin hard, maar wordt snel
zachter. Aanvankelijk is het in het hele
vruchtlichaam geel, maar in de steel krijgt het
na verloop van tijd een roodachtig bruine kleur;
het kleurt blauw op een breukvlak en rood bij
verdroging. Het vlees heeft een licht fruitige
geur en een gewone smaak.
Roodstelige fluweelboleten groeien van juni tot
november in loof- en naaldbossen, op kiezel- of
kalkhoudende grond. Ze zijn te vinden van het
laagland tot in de onderste regionen van
heuvelachtige gebieden en komen op hun
specifieke groeiplaatsen zeer algemeen voor. Het
is een eetbare paddestoel, vooral de jonge
exemplaren zijn zeer smakelijk, die niet alleen
vers op velerlei wijzen bereid kan worden, maar
ook heel goed kan worden ingelegd in azijn.
Bovendien kan deze boleet gedroogd worden. Oude
exemplaren zijn te zacht en meestal wormstekig
of verrot.
|