Rubriek : 
								Dier - algemeen
						
								Roofdieren van de pampa
							
						
							Hoewel de viscacha
								zeker niet de enige bewoner van de pampa is die holen graaft,
								blijven zijn woonheuvels toch aantrekkelijk te zijn voor andere
								gravende kolonisten. Misschien maken de met gras begroeide
								woonheuvels en de met afval omringde ingangen deze extra
								aantrekkelijk voor andere dieren van de grasvlakten. Bange en
								onschuldige dieren als de mara's proberen vaak de viscachaholen
								als woonplaats in te nemen, in plaats van hun eigen holen te
								graven. Andere dieren, zoals het konijn-uiltje en de pampavos,
								vinden er zowel hun voedsel als een woonplaats.
								
De
								mara lijkt het meest van alle knaagdieren op de haas, vandaar
								dat dit dier ook wel Patagonische haas wordt genoemd. Zoals de
								hazen dat ook doen, bevochtigen ze tijdens het liefdesritueel
								hun toekomstige partner met een straaltje urine. Net als vele
								andere dieren van de pampa heeft de Patagonische haas bijzonder
								lange achterpoten, langer nog dan de gewone haas. Daardoor kan
								hij de hoge snelheid ontwikkelen die nodig is om aan roofdieren
								te ontkomen.
								De Patagonische haas is zo'n 60 tot 75 cm lang en wordt door
								veel grotere dieren belaagd. De grootste vijanden zijn vossen,
								poema's en pampakatten. De jongen worden echter voornamelijk
								gejaagd door wezels, buizerds en haviken. Overigens dienen de
								woonburchten van de mara's meer als nachtverblijf om te slapen,
								dan als vluchtplaats als ze overdag worden aangevallen.
								Andere ongenode gasten van deze verlaten woonheuvels zijn vogels
								als de zwaluw en het konijn-uiltje. Door gebrek aan andere
								mogelijkheden nestelen zwaluwen in de holen dichtbij de uitgang
								van zo'n woonheuvel en vreten zich dan rond aan de vele insecten
								die in het gras leven. Het konijn-uiltje gebruikt de woonheuvel
								ook als uitkijkpost, vanwaar hij loert op prooi, zoals kleine
								knaagdieren, reptielen en insecten, waaruit zijn dagelijks
								rantsoen bestaat.
								De pampavos neemt vaak een hol in zo'n woonheuvel in bezit,
								terwijl de viscacha's er nog in wonen. Hij schijnt dan met die
								dieren in vrede te leven en zich uitsluitend te voeden met
								andere knaagdieren, zoals cavia's. Nauw verwant aan de pampavos
								is de manenwolf (zie foto). Na de echte wolf is de manenwolf het
								grootste lid van de in het wild levende hondachtigen.
								De manenwolf lijkt in uiterlijk wel wat op de pampavos. Hij
								heeft echter veel langere poten, waardoor hij boven het gras
								uitkomt en over de vlakte naar een geschikte prooi kan
								uitkijken. Bovendien is hij door die lange poten in staat om
								bijzonder snel achter zijn prooi aan te rennen. De nek van de
								manenwolf is bedekt met lang ruig haar. Dat haar gaat overeind
								staan, als het dier opgewonden raakt.
								In tegenstelling tot de wolven jaagt de manenwolf niet in
								groepen. Hij jaagt alleen en het liefst in de beschutting van
								het nachtelijke duister. Hoewel de manenwolf zich doorgaans
								voedt met reptielen, insecten, vogels en kleine zoogdieren, gaat
								hij ook voor een schaap als prooidier niet uit de weg. Vreemd
								genoeg zijn deze roofdieren ook niet afkerig van plantaardig
								voedsel, zoals vruchten en suikerriet.
								De Zuidamerikaanse grasvlakten zijn ook het woongebied van een
								primitief gravend knaagdier, genoemd naar het geluid dat hij
								maakt, de toekotoeko. Het diertje wordt ook wel Zuidamerikaanse
								kamrat genoemd.
								Net als de viscacha's leven de toekotoeko's in groepen bij
								elkaar. Toch maakt elk dier zijn eigen ondergrondse gang, die
								soms enkele meters lang is. Omdat hun gangen maar enkele
								tientallen centimeters onder de oppervlakte liggen, veroorzaken
								ze in de losse zandige grond vaak instortingen.