Rubriek : De
mens - algemeen
Het Heilige Roomse Rijk van
de Duitse Natie
Na de dood van
Karel de Grote in 814 volgde de enig overgebleven
zoon (drie zoons waren toen al overleden), Lodewijk de
Vrome ( 814-840), hem op. Hoewel hij de eenheid van het
Frankische Rijk graag wilde handhaven, was hij een zwak vorst.
Hij kreeg veel problemen met zijn zoons, die trouwens ook
onderling ruzie maakten. Lodewijk de Vrome is zelfs een tijdje
als keizer afgezet geweest. Zijn dood deed de strijd tussen zijn
drie zonen hoog oplaaien. Tenslotten kwamen deze in 843 te
Verdun bijeen om het rijk onderling te verdelen. Lodewijk de
Duitser ontving Oost-Frankenland, dat ongeveer met de huidige
Westduitse Bondsrepubliek overeen komt, Karel de kale ontving
West-Frankenland, dat het grootste deel van Frankrijk omvatte en
Lotharius kreeg het middenstuk. Dat laatste deel liep van
Friesland in het noorden tot diep in Itali� in het zuiden. Het
viel na de dood van Lotharius in 855 uiteen in Lotharingen,
Bourgondi� en Itali�.
Lodewijk de Duitser had eveneens voortdurend onenigheid met zijn
eigen zonen. De rijksvorsten, die onder Karel de Grote een hoog
rijksambt hadden bekleed - zoals de bisschoppen, de rijksabten,
de hertogen en de graven - verwierven zich in Oost-Frankenland
een bijna onafhankelijke macht. Na de dood van Lodewijk de
Duitser verdeelden zijn drie zonen het Duitse Rijk onder elkaar.
Door een toeval erfde ��n van hen, Karel de Dikke, nog eenmaal
het hele rijk van Karel de Grote. Hij was geestelijk echter niet
in staat die grote rijk naar behoren te besturen en hij werd van
zijn waardigheid vervallen verklaard. In 888 stierf hij in
behoeftige omstandigheden. Het Karolingische geslacht stierf in
911 in Duitsland uit. Het land kreeg ernstig te lijden van de
invallen van vreemde volkeren, zoals de Noormannen, de Slaven,
die van over de Elbe kwamen, en de Magyaren. De Magyaren waren
een Mongools steppevolk, dat de Donau-vlakte veroverd had. Van
daaruit ondernamen de Magyaren, de latere Hongaren, hun
plundertochten in Duitsland en Itali�.
Tegen de invallen van al die vreemde volkeren werd door de
Duitse koning weinig of niets gedaan. De rijksvorsten namen voor
de 'stammen' van de Franken, Saksen, Bajuwaren, Zwaben en
Lotharingers als aanvoerders of hertogen de verdediging op zich.
E�n van die zogeheten stamhertogen werd dan door de anderen als
koning erkend. Vaak ook werd hij door zijn collega's bestreden.
Omdat de koning dus gekozen werd, kan het oude Duitsland een
kiesrijk genoemd worden. Dit betekende dat het koningschap er
nooit zo erg machtig kon worden. Maar omdat in vele gevallen de
koningen lange tijd uit eenzelfde geslacht gekozen werden,
probeerden die natuurlijk wel een behoorlijke koninklijke macht
op te bouwen. Het liefst hadden ze het oude Romeinse Rijk
hersteld, iets wat Karel de Grote toch ook voor een deel gelukt
was. Het bezit van Itali� was daarvoor een onmisbare voorwaarde.
Daarom hebben de Duitse koningen er niet alleen naar gestreefd
zich door de paus tot keizer te laten kronen, maar ze deden ook
ijverig hun best om Itali� in hun macht te krijgen.
Heel optimistisch spraken ze dan ook altijd van het 'Heilige
Roomse Rijk van de Duitse Natie' (Rooms is hier Romeins).
Sommige Duitse keizers vonden het bezit van Itali� zo
belangrijk, dat ze de macht die ze in Duitsland bezaten, alleen
gebruikten om hun positie in Itali� te versterken. Een
dergelijke figuur was Frederik II uit het geslacht van de
Hohenstaufen, die koning was van 1211 tot 1250 en keizer van
1221 tot 1250. Om zijn handen vrij te hebben voor Itali�, liet
hij zijn zoon Hendrik in 1220 tot Romeins-Duits koning
uitroepen, zodat deze in het vervolg Duitsland zou kunnen
besturen. De paus bekeek de Itali�-politiek van Frederik II zeer
argwanend, want hij vreesde dat zijn Kerkelijke Staat geheel zou
worden ingesloten en afhankelijk gemaakt zou worden. Daarom
steunde hij de steden van Lombardije die zich tegen Frederik II
verzetten en meer dan eens deed hij de keizer in de ban.
(foto : het Castel del Monte van Frederik II)