De
Ross-zeehond
De
Ross-zeehond of Ommatophoca rossi. Grootte :
mannetje, lichaamslengte 1,8 tot 2,3 meter.
Gewicht tot tweehonderd kg. Wijfjes gelijk in
grootte. Uiterlijk : donkergrijs of grijsbruin
op de kop, rug en flanken, met een schijnbaar
kleine bek; de ogen zijn groot en uitpuilend.
Als Ross-zeehonden worden gestoord, beginnen ze
een trillend geluid te maken, waarbij ze hun kop
achterover tegen de vette nek leggen, op zo'n
manier dat men vroeger dacht dat de dieren een
opblaasbare keelzak hadden.
Verspreidingsgebied : rondom de pool op het
pakijs van de Zuidelijke Ijszee; nog niet elders
waargenomen. Van deze moeilijk op te sporen rob
werd voor het eerst melding gemaakt in de jaren
veertig van de negentiende eeuw. Hij gold lang
als een zeldzaamheid; een eeuw later waren er
nog geen vijftig waargenomen en tot 1970 niet
meer dan ongeveer tweehonderd. Toen maakten
krachtige ijsbrekers, die zich een weg braken
door het pakijs, onder begeleiding van
helicopters, het mogelijk een waarheidsgetrouw
beeld van de populatie te krijgen.
Ross-zeehonden delen het pakijs van het
zuidpoolgebied met de veel talrijker
krabbeneter. Zij leven alleen of in zeer kleine,
sterk verspreide groepjes, zelden noordelijker
dan de zestigste breedtegraad. Hun voedstel
bestaat waarschijnlijk uit pijlinktvis, die
onder de drijvende ijsvelden wordt gevangen. Zij
werpen hun jongen in november en in december, en
paren waarschijnlijk ��n tot twee maanden later.
Ondanks hun ogenschijnlijk zeldzaamheid, duiden
de tellingen op een aanzienlijke populatie van
tussen de 50.000 en de 150.000.
|