Sabelsprinkhanen
Sabelsprinkhanen
onderscheiden zich vooral van de veldsprinkhanen
door hun lange, borstelachtige voelsprieten. Er
zijn in totaal 4.000 soorten, die overwegend van
andere insecten leven. Het zijn dus vleeseters.
De groene sabelsprinkhaan lijkt met zijn naar
beneden gebogen kop wel wat op een paard. Deze
sprinkhaan wordt ongeveer 3,5 cm lang en hij
heeft lange, krachtige achterpoten, waarmee hij
grote sprongen kan maken. Hij heeft vier
vleugels. Deze zijn langer dan zijn lichaam en
in rusttoestand zijn ze tegen het lichaam
gevouwen. Daarbij bedekken de vaste voorvleugels
de gevouwen achtervleugels, die alleen tijdens
het vliegen worden gebruikt.
De sprinkhaan vangt zijn prooi door er op te
springen. Vervolgens doorboort hij de prooi met
zijn krachtige mondwerktuig. Door zijn groene
kleur valt hij tussen de planten helemaal niet
op.
Sprinkhanen komen vooral �s nachts tot leven. Op
warme zomeravonden kun je het getsjirp van de
mannetjes horen die de vrouwtjes proberen te
lokken. De klanken ontstaan, doordat ze met de
holle ader van de linker dekvleugel over de
scherpe bovenkant van de rechter dekvleugel
strijken. Daardoor wordt een strak gespannen
membraan tot trillen gebracht, dit versterkt de
klanken. De vrouwtjes zijn stom. Zij kunnen de
klanken via gehoororganen in de poten waarnemen.
Door een soort trommelvlies worden de
geluidsgolven opgenomen. Aan het einde van de
zomer deponeren de vrouwtjes de eitjes in lange
legbuizen in de grond. Hier overwinteren ze en
ze komen het volgende voorjaar als larven uit de
grond. Net als hun ouders kunnen ze zich
voortbewegen door te springen. Hun vleugels
ontstaan pas na de derde van in totaal vijf
vervellingen.
Wanneer de vorst invalt sterven alle
sprinkhanen. Pas in het erop volgende voorjaar
duiken er weer nieuwe larven uit de bodem op.
|