Schorpioenvlieg
De
achttien tot twintig mm. grote dieren hebben
vrij lange, sterk geaderde en bruin gevlekte
vleugels. Vooraan is de kop snuitachtig
verlengd. Terwijl het achterlijf bij het wijfje
spits uitloopt in een legapparaat, is het
mannetje op die plaats voorzien van een
paringsorgaan dat doet denken aan de angel van
een schorpioen.
Verspreiding : in heel Europa in vochtige
loofwouden, struweelrijke beemden, tuinen en
parken. Plaatselijk massaal voorkomend. De
voeding bestaat uit dode kleine diertjes,
rottende planten en zoet sap. Tijdens de paring
voedert het mannetje het wijfje met zeven
speekselballetjes, die belangrijke bouwstoffen
bevatten voor de ontwikkeling van het legsel. De
eieren worden in de bodem gelegd. Jeugdstadia :
volledige gedaanteverwisseling. De in de grond
levende rupsachtige larven hebben drie paar
borstpoten en acht paar buikpoten. Ze verpoppen
zich in kleine holletjes.
|