Siberische
tijger
Groep : op het land levende
zoogdieren
De
stevig gebouwde Siberische tijger is de grootste
in het wild levende kat. Zijn ruwe vacht
beschermt hem tegen de ijzige kou van zijn
noordelijke leefgebied en terwijl andere tijgers
het tropische woud verkiezen, vormt hij de enige
ondersoort die de kou en winterse sneeuwval van
de gematigde wouden trotseert. Hij wordt ook wel
Amurtijger genoemd, naar de hoofdrivier in zijn
bastion, en is zeldzaam, al kunnen
natuurbeschermingsprogramma's en zijn afgelegen
leefgebied hem wellicht redden.
De activiteiten van de Siberische tijger worden
bepaald door die van de grote zoogdieren waarop
hij jaagt. Prooi is schaars en soms moet hij er
wel zestig kilometer per dag voor ronddolen. Het
leefgebied van een vrouwtje is zo'n vijfhonderd
vierkante kilometer groot en dat van een
mannetje kan twee keer zo groot zijn en die van
een aantal vrouwtjes insluiten. Terwijl hij door
de naald- en loofwouden zwerft, markeert hij
zijn territorium door urine vermengd met geuren
uit zijn anaalklieren op de bomen en stenen te
sproeien. Dit houdt mannelijke tijgers uit de
buurt en wijs potenti�le partners op zijn
aanwezigheid. Tijgers slapen tot zestien uur per
dag.
Voortplanten valt in de barre Siberische winter
niet mee. Vanaf november gaat het mannetje op
zoek naar een partner. Lukt dit niet via zijn
indringende geur, brult hij om de aandacht te
trekken. Een paar kan wel honderd keer in enkele
dagen paren en gaat dan uit elkaar. Drie maanden
later krijgt het vrouwtje jongen in beschut hol.
Kibbelend op de tepels, zijn de welpen direct al
in een fel overlevingsgevecht verwikkeld en ze
groeien snel door de voedzame melk. De
natuurlijke vijand van een welp is het volwassen
mannetje. Als die het leefgebied van een rivaal
overneemt, zal hij alle jongen daar doden, zodat
hij met hun moeder kan paren.
Deze grote tijger eet het liefst grote
zoogdieren zoals rendieren, everzwijnen,
muskusherten, ree�n en sikaherten. Onopvallend
besluipt hij zijn prooi, om vervolgens met een
felle uitval toe te slaan. Een verwoestende beet
in de nek perst de wervelkolom samen en knelt
het ruggenmerg af, al moet hij een
tegenstribbelend slachtoffer soms wurgen door
hem bij de keel te grijpen. Vervolgens sleept
hij zijn dode prooi naar een schuilplek, waar
hij er soms wel veertig kilogram ineens van
verslindt.
Door vervolging en jacht op zijn huid waren er
eind de jaren veertig nog maar veertig tot
vijftig exemplaren van de wilde populatie over,
tot de Sovjet-Unie in 1947 de jacht verbood en
de aantallen weer toenamen. Tegenwoordig vangen
stropers nog steeds tijgers voor de
medicijnenhandel en de belangrijkste
prooisoorten van de tijger zijn door de jacht
uitgedund. In Siberi� zijn er nu nog hooguit
tweehonderd over en in China waarschijnlijk nog
maar twintig.
|