Rubriek :
Historische figuren
Sigmund Freud
Freud, Sigmund (Freiberg,
Moravi�, 6 mei 1856 - Londen 23 sept. 1939), Oostenrijks
neuroloog en psychiater, grondlegger van de psychoanalyse,
woonde van 1860 tot 1938 te Wenen, waar hij geneeskunde
studeerde.
Onder Ernst von Br�cke deed hij fysiologische onderzoekingen,
later werkte hij onder Meynert op neuro-anatomisch gebied. In
1885 werd hij privaatdocent in de neuropathologie. Hij leverde
belangrijke bijdragen tot de neuropathologie, o.a. een studie
over afasie en een verhandeling over de kinderverlamming in
Nothnagels Handbuch der allgemeinen und speziellen Therapie. In
1884 publiceerde hij een artikel over de verdovende
eigenschappen van coca�ne, welke studie voor Karl Koller het
uitgangspunt zou zijn voor zijn ontdekking van de plaatselijke
verdoving in de oogheelkunde en de chirurgie.
1. Ontwikkeling neuroseleer
Een studiereis naar Parijs (1886-1887), waar hij onder
de bekende neuroloog J.M. Charcot in de Salp�tri�re werkte, werd
een beslissend keerpunt in zijn leven. Bij Charcot leerde hij de
psychische oorsprong van de neurose, vooral de hysterie, kennen.
In 1886, het jaar van zijn huwelijk, vestigde Freud zich als
zenuwarts te Wenen. Reeds voor zijn reis naar Parijs had hij
kennisgemaakt met de Weense medicus Joseph Breuer, die zich in
1880-1882 al een diep inzicht in de betekenis van hysterische
symptomen had verworven. In 1887 ontstond een nauwe
samenwerking, waaruit in 1895 het met Breuer samen geschreven
boek Studien �ber Hysterie resulteerde. De toegepaste
behandeling werd onder de naam 'psycho-katharsis' beschreven. De
betekenis van het onbewuste zielenleven was ontdekt. Enkele
jaren later kwam het tot een breuk met Breuer, die Freuds
opvattingen over de betekenis van de seksualiteit in de
etiologie van de neurosen niet kon delen. Geruime tijd ging
Freud daarop alleen zijn weg. Bekend is zijn beschrijving van de
angstneurose als ziektebeeld. De grondslagen voor de later
'psychoanalyse' genoemde leer werden gelegd. Weerstand en
verdringing werden ontdekt. Zij behoren tot de fundamenten van
de neurosenleer. De belangrijkste werkingsprincipes daarvan
heeft Freud in het klassiek geworden werk Die Traumdeutung
(1900) neergelegd (zie droom). Eveneens van grote betekenis
werden de Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie (1905; een studie
over seksuele aberraties).
2. Internationale erkenning
De belangstelling voor Freuds werk werd geleidelijk
groter. In 1902 werd Freud buitengewoon hoogleraar te Wenen. In
1908 sloten E. Bleuler en C.G. Jung zich bij hem aan. In 1910
werd een internationale psychoanalytische vereniging opgericht.
In 1912 verscheen Totem und Tabu. Hier trad Freud voor het eerst
buiten eigenlijk medisch terrein. In 1911-1913 distantieerden
Jung en A. Adler zich van de psychoanalyse, kort daarop W.
Stekel. Met onverminderde kracht zetten Freud en zijn
medewerkers het onderzoek voort. Als gevolg van de Anschluss
moest Freud in 1938 uitwijken naar het buitenland, waar hij zich
in Londen vestigde. Freuds leven en werken worden gekenmerkt
door een gestaag volhouden, waarbij hij vaak felle kritiek en
grote tegenstand ondervond, maar ook bewijzen van bijzondere
erkenning kreeg, vooral in zijn latere jaren. Zijn persoonlijke
leven, vooral ook in zijn gezin, was harmonieus. Zijn werkkracht
bleef onverminderd ondanks het toenemend lichamelijk lijden
gedurende de laatste zestien jaar van zijn leven door
kaakcarcinoom, waarvoor hij 33 operaties heeft ondergaan. Zijn
taal en stijl munten uit door helderheid en vrij gemakkelijke
leesbaarheid.
3. Invloed op cultuur
Zeker reeds vanaf het begin der jaren dertig bleek
Freuds betekenis voor en zijn invloed op de cultuur groot en
onontkoombaar. Vooral de literatuur en de meeste zgn.
geesteswetenschappen zijn zonder de psychoanalytische denkwijzen
niet meer denkbaar. Met name door zijn dieptepsychologische
ontdekkingen is nader inzicht mogelijk geworden op het gebied
van de persoonlijkheidsleer, de neurosenleer, de perversies en
in tal van sociaal-psychologische verschijnselen. Steeds was hij
weer in staat tot revisie van zijn vroegere denkbeelden, getuige
het feit dat hij veel minder dogmatisch was dan sommige van zijn
leerlingen.