Sowerbyella rhenana
De
kelkvormige vruchtlichamen van deze soort zijn
vastgehecht aan een steel. Aan de buitenkant
zijn ze oranjegeel en aan de binnenkant geel.
Het vruchtlichaam is ��n tot drie cm breed, ��n
cm diep en is bij de jonge exemplaren
halfbolvormig. Later ontstaat een ronde tot
langwerpige kelkvorm met een sterk naar binnen
gebogen rand. De binnenkant is glad, lichtoranje
bij jonge, feloranje bij volgroeide en
oranjegeel bij oude exemplaren. De buitenkant is
aanvankelijk geeloranje en bij volle wasdom
geelachtig en dicht bedekt met vlokjes van
dezelfde kleur. De steel is vijf tot twintig mm
lang en vier tot zes mm dik. Bij jonge
exemplaren is hij altijd goed ontwikkeld en
duidelijk aanwezig. Bij rijpe vruchtlichamen is
hij meestal ingeklonken. Aanvankelijk is hij
gelig, later wittig. De stelen van de in groepen
groeiende vruchtlichamen ontspruiten uit een
enorm grote, gemeenschappelijke wortelstok. Het
vlees is sappig, vrij teer, aan de bovenkant
oranje en aan de onderkant gelig van kleur. Geur
en smaak zijn niet bijzonder.
Deze soort groeit van augustus tot oktober op de
grond in beukenbossen, meestal in groepjes of in
bundels. Hij is heel zeldzaam. Sinds 1869, het
jaar waarin deze soort in Duitsland werd
ontdekt, is hij in Europa alleen in Frankrijk,
Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Slowakije
waargenomen.
Deze paddestoel is niet eetbaar. Vanwege zijn
zeldzaamheid is bescherming dringend gewenst.
|