De
Steller-zeekoe
De
Steller-zeekoe of Hydrodamalis gigas. Grootte :
lichaamslengte negen tot elf meter; de grootste
omvang acht meter; geschat gewicht tot ongeveer
24.000 kg. Uiterlijk : grote, grijsbruine, op
robben gelijkende dieren met een ruwe, op
boomschors gelijkende, dikke huid, dikbuikig,
naar de accoloadevormige staartvin taps
toelopend lichaam. Tanden ontbreken. Een
typische planteneter, met een darmlengte van wel
150 meter.
Verspreidingsgebied : vroeger talrijk in de
kustwateren van het Bering- en het Koper-eiland
in het westen van de Beringzee; elders slechts
vaag waargenomen, hoewel verspreid langs de
kusten van het noorden van de Grote Oceaan
totdat ze uitgeroeid werden door pelsjagers, die
's winters op de eilanden verbleven om
zeeotters, pelsrobben en poolsvossen te bejagen.
Deze reusachtige dieren waren welbekende
verschijningen voor de oorspronkelijke bevolking
van het noorden van de Grote Oceaan. De soort
werd voor de wetenschap ontdekt in 1741 toen een
Russische expeditie schipbreuk leed in ��n van
de overgebleven natuurlijke woongebieden,
beschreven en bestudeerd door Georg Wilhelm
Steller, de arts van de expeditie. De dieren
leefden in kudden en ondiepe wateren, waar ze
zich voedden met zeewier. Als ze, drijvend op
hun vet, bezig waren te grazen, werden hun
ruggen boven water zichtbaar en de Russische
zeelui noemden ze daarom zeekoeien. Jammer over
de soort bleek hun vlees zeer smakelijk te zijn.
Binnen dertig jaar na hun ontdekking was de
totale populatie van 1500 tot 2000 dieren
uitgeroeid door de robbenjagers. Hoewel de soort
geacht wordt te zijn uitgeroeid, blijven
voortdurend geruchten over overleving door de
jaren heen opduiken. Russische walvisvaarders,
die in 1962 voor Kaap Navarin (noordwesten van
de Beringzee) werkten, dachten dat ze er een
stuk op zes, zes tot acht meter lang, in het
water zagen, maar deze waarneming betrof, zoals
later is gebleken, narwals.
|