Rubriek :
Dier - algemeen
Tandarme dieren van de Gran
Chaco
Aan beide zijden van
de oerwouden van de Amazone en de Mato Grosso in Zuid-Amerika
liggen onafzienbare grasvlakten. In het noorden liggen de 'Ilanos'
van Venezuela en Oost-Columbia, in het zuidoosten de
Braziliaanse 'campos' en in het zuiden de grote 'pampa's' van
Argentini�. Daar waar de pampa's en het oostelijk heuvelgebied
aan de voet van het Andes-gebergte van de tropische wouden
worden gescheiden, ligt een overgangsgebied van winterkale
bossen, struiken en moerassen, dat de 'Gran Chaco' wordt
genoemd. De Gran Chaco wordt bewoond door diersoorten die door
de grote kudden tamme runderen uit de aangrenzende grasvlakten
zijn verdreven.
E�n
van de merkwaardigste dieren die er leeft is de Zuidamerikaanse
longvis, waarvan alleen verwanten in Afrika en Australi��e
worden aangetroffen. De naam houdt al in dat deze vissoort
beschikt over longen. En al zijn dat primitieve longen, toch
zorgen ze voor meer dan 95 procent van de zuurstof die de
longvis nodig heeft. Een longvis kan ongeveer ��n meter lang
worden. Tijdens bijzonder grote droogte kan de longvis ongeveer
drie maanden in de uitgedroogde modder in leven blijven. De
longvis is dan in een soort van verdoofde toestand. Hij leeft
dan van de dikke laag vet, die hij gedurende het natte seizoen
door erg veel te eten onder de huid heeft gevormd.
Verder is de grote miereneter (zie foto), die in het hele
noordelijke deel van het neotropisch gebied ten oosten van het
Andes-gebergte verspreid voorkomt, in de moerassen van de Gran
Chaco een gewone verschijning. Hij is nauw verwant aan de
tamandoca en de dwergmiereneter en hij is het grootste tandarme
zoogdier dat we kennen. De grote miereneter is grijsbruin van
vacht en heeft op beiden flanken een zwarte langwerpige driehoek
die bij de staart puntig uitloopt. Hij is ongeveer twee meter
lang en heeft een tong die hij meer dan twintig cm kan uitsteken
om termieten op te likken. Om bij de termieten te kunnen komen,
hakt hij gaten in de termietenheuvels. Daarvoor is hij uitgerust
met krachtige poten, voorzien van lange klauwen. De grote
miereneter loopt op zijn knokkels, waarbij de klauwen naar
binnen zijn gevouwen. Hij zwerft eenzaam door zijn jachtgebied
en is altijd onderweg op zoek naar voedsel. Hij slaapt
gewoonlijk in open lucht in het gras, waarbij de grote behaarde
staart als bedekking dienst doet.
De uitgestrekte graslanden zijn ook een geliefd leefgebied voor
een ander soort tandarm zoogdier, het gordeldier of armadillo.
Gordeldieren leven in holen die ze zelf graven of die door
andere dieren zijn verlaten. Reuzen-gordeldieren kunnen ongeveer
anderhalve meter lang worden, maar ze zijn ook kleinere soorten.
De kleinste soort heeft een lengte van ongeveer twintig cm. De
gordeldieren danken hun naam aan het pantser dat hun lichaam
beschermt. Het bestaat uit harde, in rijen geplaatste in elkaar
scharnierende beenplaten. Sommige soorten, de kogel-gordeldieren,
kunnen zich zodra er gevaar dreigt, als een egel oprollen. De
meeste gordeldieren kunnen zich met grote snelheid ingraven.
Een andere eigenschap van deze dieren is dat ze hun adem een
hele tijd kunnen inhouden. Daardoor kunnen ze kleine rivieren
oversteken, door over de bodem naar de andere oever te lopen.
Toch kunnen ze ook een beetje zwemmen. Meestal slapen ze overdag
en zoeken tijdens de nacht tussen grassen en onder afgevallen
bladeren naar insecten en bessen.
Een wroetend knaagdier in de pampa is de viscacha, een
belangrijk grotere verwant van de chinchilla. Ze leven net als
marmotten gezellig in groepen van twintig tot dertig dieren
bijeen, in holen die ze in een heuvel hebben uitgegraven. Soms
breidt een kolonie viscacha's zich zo sterk uit, dat deze met
een nabijliggende 'woonberg' samensmelt tot een grotere kolonie.
Voor het versterken van de ingang van hun holen gebruiken deze
dieren aarde, plantenstengels, takken, kortom alles wat ze maar
in de buurt kunnen vinden. Als gevolg daarvan is de directe
omgeving van zo'n woonberg doorgaans helemaal kaal.