Trechtercantharel
Cantharellus tubaeformis
Deze soort onderscheidt zich door zijn langs de
steel aflopende plooien die eerst rookgeel en
later grijs berijpt zijn, de bruingrijze hoed en
de okergele steel, die later bruinig wordt. De
hoed is 2,5 tot zes cm breed, ingedeukt tot
trechtervormig en heeft een golvende rand. Bij
oude exemplaren zit middenin een gat. Bij
vochtig weer is hij donkergrijs, bij opdrogen
kleurt hij weer okerbruin. De onderkant is
bekleed met plooien met overdwarse verbindingen.
Ze zijn aanvankelijk dofgeel en later grijs
berijpt. De steel is vier tot zeven cm lang,
vijf tot twaalf mm dik en cilindrisch tot
ingedeukt. Bij volgroeide exemplaren is hij hol.
De steel is eerst okergeel, maar kleurt bij
veroudering bruingrijs. Het vlees is dun, zacht,
vezelig, wittig en gelig tot grijs op de rand.
Het heeft een lichte kleur en een zachte smaak.
Deze cantharel verschijnt van eind juli tot
begin december in vochtige sparrenbossen met
veel mos, soms onder andere naald- of loofbomen
en ook op vermolmd hout. Hij geeft de
voorkeur aan zure grond in heuvelachtige
gebieden of in het laaggebergte. Plaatselijk
komt deze soort algemeen voor.
Deze smakelijke, eetbare paddestoel kunt u vers
eten of als kruiderij toevoegen aan azijn.
|