|
Deze
vis behoort tot de familie van de Tripterygiidae. Hij
onderscheidt zich door zijn drie rugvinnen en een
relatief kleine bek. Hij komt voor in de bij eb
drooggevallen gebieden, maar wordt ook wel aangetroffen
op een diepte van 25 meter. Hij voelt zich vooral
prettig tussen met algen overgroeide rotsen. Deze soort
verstopt zich nooit, zelfs niet als hij achterna wordt
gezetten, maar 'springt' van de ene naar de andere rots.
Het mannetje is ongeveer zeven cm. lang en heeft in de
paaitijd een prachtige rode kleur. De kop, keel en
buikvinnen zijn zwart. De vrouwtjes zijn kleiner en
hebben een onopvallende lichtbruine kleur.
|