De
veldleeuwerik
Orde
: Passeriformes - familie : Alaudidae - geslacht
: Alauda en soort : Alauda arvensis. Ruim de
helft van alle leeuweriken leeft in Afrika, de
rest vooral in Eurazi�, behalve de
strandleeuwerik die in Amerika leeft.
De zang van een baltsende mannetjesleeuwerik is
een waar genoegen tijdens een wandeling op het
platteland. Op een warme, zonnige dag klinkt
overal aanhoudend getjirp, al is deze vogel niet
zo gemakkelijk waar te nemen omdat hij graag
hoog boven de grond hangt. De veldleeuwerik kwam
vroeger veel voor, maar is als gevolg van
veranderde landbouwmethoden zeldzamer geworden.
Tijdens de broedperiode in de lente, als de
paren terugkeren naar de nestelterritoria van
het vorige jaar, zint het mannetje en toont hij
opgewonden zijn verenkleed om omstanders te
verjagen. Ook de mannetjes zonder partner dragen
hun eigen gezang bij. Het mannetje maakt een
vrouwtje dat zijn territorium betreedt het hof
door op en neer te springen en te buigen. Na de
paring maken ze een holte in de grond en brengt
het vrouwtje een zachte bekleding in het nest
aan. Ze legt tot vijf grijsgroen of vaalgeel
gestippelde eitjes die ze elf dagen uitbroedt.
De ouders voeren de jongen uitgebraakte insecten
en plantenzaden en brengen in een goed jaar drie
legsels voort.
Sinds 1980 is alleen al in Engeland het aantal
veldleeuweriken met zestig procent afgenomen.
Het kleine aantal dat in Noord-Amerika werd
ge�ntroduceerd kan al in 2020 uitgeroeid zijn.
Dit komt mede door de veranderde
landbouwmethoden.
In de lucht is de veldleeuwerik te herkennen aan
zijn onregelmatige vleugelslag, ruime
zweefvlucht en het blijven hangen. De zangvlucht
van het mannetje oogt heel anders : hij stijgt
spiraalsgewijs vanaf het nest op, blijft met
fladderende vleugels hangen, produceert een
reeks van rollers en getjilp en kan wel tot
honderd meter stijgen. Daarna laat hij zich als
een parachute naar beneden vallen en rept zich
over de grond naar het goed verborgen nest om de
locatie ervan niet prijs te geven. Hij nestelt
vaak op open terrein, liefst in laaggelegen
gebied met gras of omgeploegde akkers, maar
houdt ook van de hei, zoutmoerassen, duinen en
krijtheuvels.
In de zomer staan er allerlei soorten
ongewervelde dieren op het menu van de
veldleeuwerik : naast vliegen, insecten, motten,
sprinkhanen en kevers ook spinnen, naaktslakken
en huisjesslakken. Hij zoekt naar prooi op het
gebladerte van gewassen of hapt zelfs vliegen
uit de lucht. Omdat tegen het eind van de zomer
het aantal ongewervelde dieren afneemt, gaat hij
dan over op plantaardig materiaal. Hij verzamelt
dagenlang graankorrels uit stoppelvelden. Ook
mag hij graag een hapje nemen van het gebladerte
van herfstgewassen als suikerbiet of
wintertarwe. Buiten de akkers voedt hij zich met
gras, waarbij hij tevens de zaden en bladeren
eet van wilde planten of onkruid als
brandnetels, boterbloemen en madeliefjes.
|