Orde van
de vleeseters
De
vleeseters vormen ��n van de grootste orden van
de thans levende zoogdieren. De meeste
vleeseters zijn behendig in hun bewegingen. Ze
hebben alle dezelfde kenmerken. Hun ledematen
zijn gewoonlijk goed ontwikkeld. Dit geldt zowel
voor de op het land levende vleeseters of
spleethoevigen, als voor de in het water levende
vleeseters of vinpotigen. Bij de landdieren
zitten de tenen los van elkaar, maar bij de
waterdieren zijn ze verbonden door een vlies.
Daardoor kunnen de vinpotigen goed zwemmen. Op
het land bewegen de vinpotigen zich slechts
moeilijk, behalve de zeeleeuwen. Met
uitzondering van vele vinpotigen, eindigen de
tenen van de vleeseters in sterke nagels. Bij de
katachtigen kunnen deze ingetrokken worden, maar
bij de hondachtigen niet.
Tot de spleetvoetige vleeseters behoren zowel
zoolgangers (beren, wasberen) als teengangers
(honden). Sommige hebben een zeer lange staart,
zoals de katten, wasberen en civetkatten. De
wasberen en civetkatten hebben een grijpstaart.
Andere, zoals de beren, hebben een heel korte
staart. Het gebit is altijd volledig. Het aantal
snijtanden is bij de vleeseters min of meer
gelijk. De hoektanden zijn heel groot, vooral de
bovenste hoektanden. Op de valse kiezen en de
ware kiezen zitten knobbels. De laatste valse
kies in de bovenkaak en de eerste ware kies in
de onderkaak vormen de zogenaamde knipkiezen.
Behalve de wasberen hebben alle spleethoevigen
deze knipkiezen. De normale gebitsformule voor
de spleetvoetigen is 3141/3141. Bij de
vinpotigen zijn de afwijkingen in het gebit
groter. De vleesetende zoogdieren brengen na een
betrekkelijk korte draagtijd onvolgroeide jongen
ter wereld. Deze verschillen in aantal van ��n
tot een enkele keer twee jongen bij de
vinpotigen tot negen of tien jongen bij sommige
honden. De honden vermenigvuldigen zich het
snelst van alle vleeseters. Bij de
spleethoevigen komen ook klimmende dieren voor
en behendige zwemmers. De spleethoevigen voeden
zich behalve met vlees ook wel met planten en
insecten en sommige, bijvoorbeeld de civetkatten
en de beren, zijn alleseters.
De vleeseters kunnen zeer verschillen in
afmetingen. Mannelijke walrussen kunnen wel vier
en een halve meter lang worden, met een omtrek
van meer dan drie meter en een gewicht van 1500
kg. De spleethoevigen zijn veel kleiner dan de
vinpotigen. Een tijger bijvoorbeeld wordt
gemiddeld twee en een halve meter lang, ��n
meter hoog en weegt op zijn hoogst driehonderd
kg. De grootste spleethoevige vleeseter is de
beer, die drie meter kan worden. De wasberen
zijn gewoonlijk niet groter dan een kat. De
kleine wezel is slechts twintig cm lang, met
inbegrip van zijn staart van 4,5 cm.
Beren komen niet voor in Afrika en civetkatten
en hyena's alleen in Afrika en Azi�.
Tot de orde van de vleeseters behoren meer dan
honderd geslachten met talloze soorten. De
families van de vleeseters met de meeste
geslachten zijn die van de wezels en de
civetkatten.
|