Vliegend
hert
Het
mannetje wordt 35-72 mm, het wijfje 30-45 mm.
Het is een onmiskenbare soort, met aanzienlijke
verschillen tussen mannetjes en wijfjes. Bij het
mannetje is de bovenkaak geweiachtig vergroot,
de eigenlijke grootte ervan hangt samen met het
voedselaanbod tijdens de ontwikkeling als larve.
Bij het wijfje is de bovenkaak kleiner maar wel
krachtig. Bij het mannetje zijn de bovenkaak en
het halsschild roodbruin, het hals- en kopschild
zwartbruin. Hongervormen worden als aparte soort
beschouwd.
Verspreiding : verspreid in eikenbossen van
Zuid-, Midden- en West-Europa. Komen plaatselijk
voor in Nederland en Belgi�. De kevers voeden
zich graag met wegsijpelend boomsap. Met haar
krachtige kaken scheurt het wijfje de schors van
eiken open. Met geurstoffen lokt ze mannetjes,
die overwegend in de avondschemering vliegen.
Dient zich voor de maaltijd meer dan ��n
mannetje aan, dan proberen de concurrenten
elkaar met hun kaken van de boom te stoten.
Het sterkste mannetje gaat boven het wijfje
staan en zo verdedigen ze gedurende enkele dagen
de lekkernij. Na de paring legt het wijfje
eitjes in gevelde bomen, aan de voet van oude
bomen of op boomstronken.
Jeugdstadia : de larven leven bij voorkeur in
vermolmde wortels, eikenstammen en
eikenstronken. Ze verpoppen zich in een bijna
vuistgrote popwieg.
|