Rubriek :
Dier - algemeen
De vogels van Antarctica
Antarctica
is het meest onherbergzame gebied ter wereld. Men heeft er
temperaturen gemeten van ruim 52 graden Celsius onder nul en
windsnelheden van 145 km per uur. Deze barre omstandigheden
maken leven op dit continent vrijwel onmogelijk. De Antarctische
zee wemelt echter van leven, vooral tijdens de zes zomermaanden.
In de winter is de temperatuur van het zeewater soms lager dan
het vriespunt van bloed. Hoe is het mogelijk dat in zo'n koude
zee zoveel leven zit ? Dat is te danken aan twee verschijnselen.
Het eerste is dat er van de zeebodem stromingen naar de
oppervlakte komen. Die voeren stoffen aan als nitraten en
fosfaten die planten nodig hebben om te kunnen leven. Het tweede
is dat het in de Antarctische zomer lange tijd dag en nacht
licht blijft. Deze overvloed aan licht stelt de planten in staat
tot fotosynthese (het onder de invloed van licht vormen van
koolhydraten uit koolzuur en water). De omstandigheden in de
Antarctische zomer zijn zeer bevorderlijk voor de algengroei. De
oppervlakte van de zee wordt bedekt met een laag van uiterst
kleine, ��ncellige plantjes. Dit is het zogenaamde fytoplankton.
Het dient als voedsel voor ontelbaar veel garnaalachtige
diertjes die in de zee drijven. Deze diertjes staan bekend onder
de verzamelnaam zo�plankton. Dit zo�plankton dient weer tot
voedsel voor vissen, baardwalvissen, robben, zeevogels en
pingu�ns.
Men vindt in het zuidpoolgebied twee lange afstandsvliegers. De
ene is de albatros met zijn enorme vlucht. De andere is de
Noordse stern. Ze eten beide het zo�plankton. De Noordse stern
nestelt op eilanden in de Noordelijke Ijszee. Vandaar trekt hij
naar het zuidpoolgebied, en terug. De Antarctische stern doet
dat niet. Hij blijft, evenals de Dominicanermeeuw, steeds in het
zuiden. Een aantal vogels nestelt op de eilanden rond
Antarctica. Er zijn zelfs vogels die op het Antarctische
vasteland nestelen. E�n daarvan is de sneeuwstormvogel. Men
heeft hem bijna driehonderd km landinwaarts met jongen
aangetroffen.
Van de zeventien pingu�nsoorten nestelen er maar twee op het
ontoegankelijke, met ijs bedekte vasteland. Het zijn de kleine
Ad�lie-pingu�n en de grootste pingu�n die er is, de
keizer-pingu�n (zie foto). Men denkt over het algemeen dat
pingu�ns tussen het ijs en de sneeuw leven, maar dat is bij het
merendeel echter niet het geval. Een aantal pingu�nsoorten
broedt inderdaad op de eilanden rond Antarctica. Maar de
zwartvoet-pingu�n leeft aan het zuidpunt van Afrika. De
Magalhaes-pingu�n bewoont de kusten in het uiterste zuiden van
Zuid-Amerika. En de Galapagos-pingu�n die op de Galapagos
Eilanden nestelt, woont vlakbij de evenaar. Pingu�ns kunnen niet
vliegen. Ze gebruiken hun aangepaste vleugels als een soort van
peddels. Pingu�ns lijken op het land soms onhandig en ietwat
belachelijk, maar in het water zijn ze erg snel en wendbaar. Dat
is ook nodig. Ze moeten immers de vis en de inktvis kunnen
vangen, die hun hoofdvoedsel vormt.
Pingu�ns zijn warmbloedig. Hun lichaam moet dus bij buitengewoon
lage temperaturen warm kunnen blijven. De natuur heeft daarin
voorzien. Ze hebben kleine veren, bijna tien per vierkante cm.
De veren bevatten waterafstotende olie. Onder de veren zit een
laag dons. En daaronder zit een dikke, isolerende laag vet.
De kleine Ad�lie-pingu�ns zijn dieren die in grote kolonies
leven op de kust van Antarctica en op de omliggende eilanden.
Elk paar heeft zijn eigen stukje gebied. Daarop bouwt het een
primitief nest. Het nest bestaat uit niet meer dan een paar
stenen, die moeten voorkomen dat de eieren wegrollen. Van
bescherming of isolatie van de eieren is geen sprake. De
keizer-pingu�ns bouwen helemaal geen nest. Ze broeden een eind
landinwaarts. Daar is alleen maar sneeuw en ijs en niets om een
nest van te bouwen. Het vrouwtje van de keizer-pingu�n legt haar
ene ei tijdens de intens koude en donkere poolwinter. Dat lijkt
onpraktisch, maar is het niet. Doordat het ei in de winter is
gelegd, komt het al voor het aanbreken van het boorjaar uit. De
jonge pingu�n heeft dan de hele zomer om zelfstandig te worden.
Hij heeft die tijd hard nodig. Hij moet voor het invallen van de
volgende winter een volgroeid verenpak hebben en een vetlaag die
dik genoeg is.
Het vrouwtje legt het ei op het ijs. Maar het blijft daar niet
liggen. Het mannetje pakt het direct op. Hij stop het in een
ge�soleerde ruimte die gevormd wordt door zijn zwempoten en een
plooi in zijn onderbuik. Daar houdt hij het ei vijftig tot
zestig dagen. De broedende mannetjes kruipen tegen elkaar om
warm te blijven. De vrouwtjes vertrekken naar de kust om voedsel
te halen voor de kuikens die op komst zijn. Ze bergen het
voedsel in hun krop (een soort uitstulping van de slokdarm).
Het broedinstinct van de mannelijke keizer-pingu�n is
buitengewoon sterk. Soms pikt een mededinger het ei van een
ander mannetje en gaat het zelf uitbroeden. Een mannetjes die
niet aan een ei konden komen, broeden soms op ronde stukken ijs
of sneeuw.
Net voor het uitkomen van de eieren keren de vrouwtjes met
barstensvolle kroppen in de kolonie terug. Hoe ze hun partner
terugvinden is een raadsel. Mogelijk spelen geluiden hierbij een
rol. Daarna begeven de uitgemergelde mannetjes zich naar zee om
te eten. Dit is geen overbodige luxe, want ze hebben gedurende
de hele broedperiode niets gegeten en daardoor ongeveer een
derde van hun lichaamsgewicht verloren.