Rubriek :
Dier - algemeen
De kleurige vogels van
Nieuw-Guinea
Nieuw-Guinea wordt
slechts door de Torres Straat van het noordelijkste puntje van
Queensland gescheiden. Het is op ��n na het grootste eiland ter
wereld. Het grootste deel van Nieuw-Guinea is bedekt met dichte,
tropische regenwouden.
Er is een ondergroei van door elkaar groeiende klimplanten. De
grond is glibberig door modder en rottende bladeren en het
wemelt er van zwermen malariamuggen. De wouden zijn praktisch
ondoordringbaar. Aan de zuidkust van Nieuw-Guinea zijn
enkele kleine savannegebieden en het eiland heeft een ruggegraat
van hoge bergen. Op een aantal bergtoppen ligt eeuwige sneeuw.
De hoogste berg is de Carstenzberg met een top van 5030 meter.
De meeste dieren op Nieuw-Guinea zijn plaatselijke soorten van
Australische dieren. Maar er wonen ook een aantal unieke vogels,
bijvoorbeeld de kroonduiven. Deze worden bijna negentig cm lang.
Het zijn de grootste duiven ter wereld.
Er zijn op Nieuw-Guinea drie soorten kroonduiven. De kroonduif
is fel gekleurd. Op zijn kop heeft hij een waaiervormige kuif.
De kroonduif houdt zich op in moerassige gedeelten van het woud.
Hij scharrelt er in kleine groepjes rond en pikt vruchten en
gevallen zaden van de grond.
De vruchtenduiven en de manenduif zijn familie van de
kroonduiven. Sommige ervan zijn nog schitterender gekleurd dan
de kroonduif zelf. Maar de opzichtigste vogel is de pitta. Het
is een mollige vogel met een korte staart. Hij lijkt op een
lijster. De pitta heeft sterke poten. Daarmee springt hij met
grote snelheid over de bosgrond, waar hij het grootste deel van
zijn tijd doorbrengt.
Er
zijn twee casuarissoorten die men alleen op Nieuw-Guinea vindt.
De ene is de kleine Bennett-casuaris, die geen halskwab heeft.
De oranjehals-casuaris heeft ��n halskwab. Op Nieuw-Guinea leven
zes soorten spechtpapegaaitjes, die men nergens anders vindt.
Hun lengte varieert van 7,5 cm tot 12,5 cm. Ze zijn schitterend
gekleurd. Ze hebben vaak een groene rug en een rode of gele buik
die soms met lichtblauw is omzoomd. De spechtpapegaaitjes leven
over het algemeen in laaggelegen bossen. Het zijn zuivere
boombewoners. Ze hebben betrekkelijk lange tenen en een korte
staart. Ze gedragen zich in sommige opzichten als spechten.
Wanneer ze op een boomstronk zitten, gebruiken ze hun poten en
staart als steunpunten. Ze knabbelen eerst aan de op de stronk
zittende zwammen en drijven vervolgens hun snavel door de bast
om bij de daarachter zittende insecten en hun larven te kunnen
komen.
De Pesquet-papegaai woont in dezelfde hete en vochtige gebieden
als zijn kleine verwanten. Hij is ongeveer vijftig cm lang. Op
zijn kop zitten praktisch geen veren. Hij heeft een sterke,
betrekkelijk lange en licht gebogen snavel, die hem in staat
stelt zijn plantaardig voedsel te nuttigen.
Van de 18 soorten prieelvogels komen er 11 uitsluitend op
Nieuw-Guinea voor. Het zijn onder meer de gekuifde tuiniervogel,
de Lauterbach-kraagvogel, de bruine tuiniervogel, de
oranjekuif-tuiniervogel en de geelband-prieelvogel. De
paradijsvogels zijn nauw met de prieelvogels verwant. Ze komen
in Australi� niet zoveel voor, maar op Nieuw-Guinea des te meer.
De paradijseksters leven op een hoogte van ongeveer 1600 meter.
Raggi's (zie foto) grote paradijsvogel, de grote en de kleine
paradijsvogel, leven op minder grote hoogten.
De Spanjaarden gaven de paradijsvogels hun naam om hun fijne
veren en schitterende kleuren. Men kreeg de paradijsvogels in
Europa voor het eerst te zien in 1522. Toen zond de heersten van
de Molukken een aantal opgezette exemplaren aan de koning van
Spanje. Volgens de Spanjaarden konden zulke mooie vogels alleen
uit het paradijs komen. Deze gedachte werd versterkt doordat de
gestuurde vogels geen poten hadden. Zonder poten konden de
vogels nooit op een tak of op de grond landen. Men maakte
daaruit op dat ze geen voedsel nodig hadden en dus afkomstig
moesten zijn uit het ��n of andere hemels paradijs.