Rubriek :
Paleontologie
Vogels uit de oudheid
De
eerste wezens die in het luchtruim voorkwamen waren de insecten.
Fossielen van hun vleugels zijn gevonden in rotsen uit de
carboon-periode, 280 miljoen jaar geleden. Honderd miljoen jaar
later begonnen de grotere, zwaardere, gewervelde schepsels
(vertebraten) te vliegen. Eerst kwamen de Pterosaurussen - in
feite reptielen, verwant aan de dinosaurussen. Hun vroegste
overblijfselen zijn bekend uit de rotsen van de vroege
jura-periode (180 miljoen jaar oud). Ze dreven zich door de
lucht of gleden misschien, door middel van een droog stuk huid
tussen een zeer lange vinger en de zijkanten van de armen, het
lichaam en de benen. Toen verschenen te vogels.
De vogels waren verwant aan de Pterosaurus, want ze stamden af
van dezelfde groep reptielachtige voorouders. Ze hadden echter
veren ontwikkeld - structuren die onbekend zijn bij de reptielen
en in feite bij alle andere soorten van dieren. De veren
beschermden de vogels tegen het klimaat en stelden hen in staat
om warmbloedig te worden. Speciale veren die pasten bij de
voorpoten en aan de staart, stelden hen in staat te vliegen.
De eerste fossiele vogel die bekend is, de Archeopteryx (zie
foto) werd ontdekt in rotsen uit de late jura-periode van 140
miljoen jaar oud. Het is vrijwel zeker, dat er al vogels vlogen
in een vroegere periode, want de Archeopteryx is een reeds
ontwikkelde soort. Het ontbreken van primitievere vogels is
waarschijnlijk te wijten aan slechte conserveringsmogelijkheden.
Ten tijde van de krijt-periode vlogen vogels en Pterodactylen
(afstammelingen van de Pterosaurussen) zij aan zij. In
tegenstelling tot de armzalige huidflappen voor de voortbeweging
waren de vleugels van de vogels stevige constructies, die niet
gemakkelijk beschadigden. De Pterodactylen stierven uit samen
met vele andere reptielen, tegen het eind van de krijt-periode
(70 miljoen jaar terug). Het is zeer waarschijnlijk dat de
toenemende wedijver van de vogels tot hun ondergang heeft
bijgedragen.
De eerste fossiele vogel
In 1861 ontdekten arbeiders in een kalksteengroeve in de
buurt van Beieren de fossiele afdruk van de veer van een vogel.
Korte tijd nadien werd in een nabijgelegen groeve een bijna
compleet fossiel geraamte van een vogel gevonden, met aan de
voorpoten en aan de staart veren bevestigd. Dit was een heel
belangrijke ontdekking, want deze vogel uit de oudheid vormde
een schakel in de ketting tussen de vogels van tegenwoordig en
hun reptielachtige voorouders. De vogel werd Archeopteryx
genoemd (Grieks : archeos = oudheid en pteryx = vleugel).
Deze vogel leek niet echt op een vogel zoals wij die kennen. Zo
waren bijvoorbeeld de verlengde onder- en bovenkaak voorzien van
korte, cilindervormige tanden. Bij de huidige vogels ontbreken
de tanden en heeft zich een hoornige snavel ontwikkeld. De
achterpoten waren even lang als de voorpoten en het dier had een
lange, reptielachtige staart. Elk bot van het geraamte was
massief, in tegenstelling tot de huidige vogels, die enkele
holle beenderen hebben (gevuld met lucht). Maar de veren, die
tot in de kleinste onderdelen geconserveerd waren, konden in
feite die zijn van een hedendaagse vogel. Deze Archeopteryx was
waarschijnlijk een zeer zwakke vlieger.Het grote, platte deel
aan het borstbeen van de meeste tegenwoordige vogels, was zeer
klein en kon maar weinig aanhechtingsmogelijkheden bieden aan
zeer grote spieren om de vleugels krachtiger te maken.
Waarschijnlijk voelde hij zich het best thuis in glijvlucht
zwevend van tak naar tak, in de wouden van de late jura-periode.
Fossiele vogels uit de krijt-periode
Pas diep in de late krijt-periode, na een onderbreking van
55 miljoen jaar, is er weer een blik in het vogelleven van toen
mogelijk. Deze schaarste aan fossielen is niet zo verrassend.
Indien de vroege vogels voornamelijk in bomen leefden, dan
vielen hun dode lichamen op de grond en werden vernietigd door
andere dieren of door de natuurlijke weersomstandigheden.
Slechts zelden kwam een vogel in zee terecht, verdronk en werd
geconserveerd in bezinksel.
Gedurende deze lange tussentijd moet er echter een snelle
ontwikkeling hebben plaatsgevonden, want de vogels uit de late
krijt-periode lijken in verschijningsvorm veel meer op de
huidige vogels en er waren veel verschillende soorten. De best
geconserveerde exemplaren zijn van zeevogels en komen uit de
kalkrotsen uit de krijt-periode in Kansas (Amerika). De
Ichthyornis was een kleine vogel van ongeveer 20 cm lang,
gelijkend op de hedendaagse stern. Waarschijnlijk waren zijn
verlengde kaken voorzien van tanden. Zijn borstbeen wijst erop
dat hij een goede vlieger was. Een andere vogel, de Hesperornis,
die zijn jachtgebied in dezelfde zee�n had, was bijna twee meter
lang en deze was zo aangepast bij het leven op het water, dat
hij zijn vermogen om te vliegen had verloren. Zijn borstbeen
heeft geen aanhechtingsplaats voor vliegspieren en de kaken
waren uitzonderlijk lang en uitgerust met talrijke kleine
tanden. De poten hadden zwemvliezen, uitstekend geschikt voor
het zwemmen en duiken, maar waarschijnlijk ongeschikt om over
het land te lopen.
Uit Cambridge in Engeland komt een vrijwel volledig geraamte van
de Enaliornis, een zeevogel met de grootte van een duif. De
mogelijke voorouders van de flamingo's zijn gevonden in Zweden,
en in Frankrijk is een bot van een poot gevonden, dat van een
eend uit die tijd zou kunnen zijn.
In latere rotsen uit het tertiaire tijdperk kwamen vogels voor
die heel veel op de hedendaagse vogels lijken. Men heeft
ongeveer 500 fossiele vormen in die zin gevonden.