Rubriek : De
mens - algemeen
Voor-Indi�
Drieduizend tot
vierduizend jaar geleden verspreidde het volk van de Ari�rs zich
zowel in de richting van Perzi� als in de richting van de vlakte
van de rivier de Indus. In de Indus-vlakte vormden de Ari�rs de
heersenden bovenlaag en werd de onderworpen bevolking tot
dienstbaarheid verplicht. De bovenlaag was verdeeld in
drie standen : de stand van de brahmanen ofwel
priesters, de stand van de adel en de stand van de vrije boeren.
Verder was de bevolking nog verdeeld in kasten, in
bevolkingsgroepen die een bepaalde godheid of een legendarische
persoon gemeenschappelijk hadden. Dan waren er nog de
kastelozen, de paria's ofwel 'onaanraakbaren'. De paria's waren
het uitschot van de maatschappij. Als iemand een zware
overtreding had begaan, werd hij uit zijn kaste gestoten en werd
hij automatisch een paria.
Het
kastenstelsel was nauw verbonden met de hindoe�stische
geloofsovertuiging dat men in die kaste terechtkwam waarop men
op grond van zijn goede of slechte levenswijze recht had. Wie
als paria geboren werd, had dit dan ook helemaal aan zichzelf te
wijten, aan zijn of haar daden in het vorige leven. De hindoes
geloven namelijk dat alles wat leeft een onsterfelijke ziel
heeft. Deze ziel moet van het ene stoffelijke omhulsel naar het
andere verhuizen. Dat geld zelfs voor de goden, behalve voor de
allerhoogste god. De hindoe krijgt loon naar werken : het goede
wordt beloond met een hogere levensvorm, het slechte met een
lagere. Alles is daarbij bovendien nog onderworpen aan een
kringloop van ontstaan en ondergaan van de wereld. Het gaat
daarbij niet om eeuwen of duizenden jaren, maar om miljoenen
jaren.
Het aantal goden en andere bovenaardse machten is volgens de
hindoes zeer groot. De zon, de maan, de wind, het water, de
aarde, het vuur ... allemaal hebben ze hun plaats in de
verering. Verder zijn er goden als Kama, de god van de liefde,
Skanda, de god van de oorlog en Ganesja, die een menselijke
gestalte heeft met een olifantenkop en ��n slagtand. De
belangrijkste goden zijn Brahma, Vishnoe en Shiva. Brahma geeft
de schepping uitdrukking, Vishnoe de instandhouding van de
wereld en Shiva de vernietiging van de wereld.
De eindeloze kringloop van wedergeboorten waaraan alles wat
leeft onderworpen is, heeft boeddha willen doorbreken. Boeddha
werd omstreeks 560 voor Christus als prins in het tegenwoordige
Nepal geboren. De legende wil, dat de ziel van de prins in de
gedaante van een witte olifant de schoot van zijn moeder inging,
zonder dat bevruchting had plaatsgevonden. Dit was zijn moeder
in een droom geopenbaard. Na de geboorte kreeg de jonge prins de
naam Siddharta. Hij werd geheel opgevoed volgens de traditie van
de adellijke stand, waartoe hij behoorde. Er was voorspeld dat
hij een boeddha zou worden, 'iemand die tot inzicht is geraakt'.
Dit hield in dat hij zich van de wereld zou afkeren en zich aan
zijn plicht tot regeren zou gaan onttrekken. Om dit te
voorkomen, werd hij in afzondering binnen de paleismuren in
weelde opgevoed. Alles wat hem aan het lijden of de dood zou
kunnen doen denken, moest ver van hem gehouden worden. Op zekere
dag verliet Siddharta het paleis heimelijk, en toen zag hij
achtereenvolgens een oude man, een zieke, een dode en een
monnik. Diep onder de indruk liet hij zich zijn ervaringen van
die dag door een wijs man uitleggen. Daarop besloot hij monnik
te worden en de hoogste wijsheid te gaan zoeken. Hij verliet het
paleis en trok rond, levend van andermans gaven. Hij leerde
vasten en kastijdde zijn lichaam. Inzicht vond hij echte niet.
Toen verzonk hij in diepe overpeinzingen.
Mara, de god van de verleiding en de hartstochten, kondigde zich
bij Siddharta aan en probeerde hem tot de wereld terug te
brengen. Tevergeefs, want inmiddels was Siddharta, 29 jaar oud,
tot inzicht gekomen. Hij was dus boeddha geworden.
Siddharta was ervan overtuigd geraakt, dat al het lijden
veroorzaakt wordt door begeerte. De mens moest zich dus
toeleggen op het bestrijden van de begeerten. Pas wanneer hij
zich daarvan bevrijd en losgemaakt had, kon hij de toestand van
volkomen rust bereiken. De kringloop van de geboorten en
wedergeboorten werd dan doorbroken.
Tot op hoge leeftijd heeft boeddha, zoals Siddharta wordt
genoemd, zijn verlossingsleer verkondigd. Hij overleed te
Kusinara, op tachtig jarige leeftijd. De leer van boeddha vond
vele aanhangers en verbreidde zich over een groot deel van India
en Ceylon. Verder werd zijn leer overgenomen in Midden-Azi�,
Achter-Indi�, Korea en Japan.
Toen de beroemde Indische vorst Acoka, die van 273 tot 232 voor
Christus over het noorden van Voor-Indi� regeerde, de leer van
boeddha leerde kennen, kwam hij tot inkeer. Hij kreeg spijt van
zijn militaire veroveringstochten die duizenden het leven hadden
gekost. Alles wilde hij gaan doen om de mensen met de
verlossingsleer bekend te maken.
Acoka riep op tot verdraagzaamheid en het nastreven van het
goede. Hij liet ziekenhuizen bouwen, voor mens en dier. Ook liet
hij bomen planten langs de wegen, zodat de reizigers in de
schaduw ervan konden uitrusten. Later raakte het boeddhisme in
verval en werd het verdrongen door het hindoe�sme. Het
hindoe�sme nam echter wel belangrijke elementen van het
boeddhisme over.