Rubriek :
Dier - algemeen
Voor-Indi� : het
Deccan-plateau
Ten
zuiden van de vlakten van de grote rivieren ligt het grote
driehoekige deel van India dat Voor-Indi� heet. Het wordt
gevormd door een naar het oosten afhellend plateau, het
Deccan-plateau. In het westen wordt het begrensd door een
bergrug - de West Ghats - die de westelijke, natte moessonwind
opvangt en daar voor overvloedige regenval zorgt. Daardoor is
het oostelijke deel veel droger, behalve op die plaatsen waar in
het westen de bergen te laag zijn om de moessonwind geheel van
water te ontlasten. Over het gebied wisselt de gemiddelde
jaarlijkse regenval van vijftig tot ruim zestig cm. Vooral de
moessonwouden in het westen herbergen een rijk dierenleven.
Verder bestaat het landschap overwegend uit gras-steppen,
doornstruiken, acacia-bomen en jujube-bomen.
Evenals op de vlakten in het noorden komen in de moessonwouden
vele soorten herten voor, alle aangepast aan het leven in de
bossen, het axishert bijvoorbeeld, de sambar of paardhert en
muntjaks. Ook grotere dieren - de Indische olifant en
waterbuffels - komen daar voor.
Een typisch dier van Voor-Indi� en Sri Lanka (Ceylon) is de
lippenbeer, een betrekkelijk grote beer, die net als de
kraagbeer en de meer oostelijk voorkomende Maleise beer zwart
gekleurd is en een lichte snuit en borstvlek heeft. De vacht van
de lippenbeer is veel langer en ruiger en zijn snuit is veel
langer. Hij is voornamelijk tijdens de nacht actief. Overdag
slaapt hij meestal in een hol of in een holle boom. Zijn kost
bestaat behalve uit vruchten, honing en de bijen zelf,
voornamelijk uit mieren en termieten. Hij eet die insecten door
een voorpoot in het nest te steken en die dan af te likken of
ook wel door het nest open te breken en zijn snuit erin te
steken. Daarbij kan hij zijn neusgaten afsluiten. Het schijnt
dat zijn geslurp dan op een honderd meter afstand nog hoorbaar
is. Lippenberen stelen dikwijls de inhoud van potten met het sap
van de wilde dadelpalm, dat door de inheemse bevolking tot
palmwijn is gemaakt. Ze kunnen dan agressief dronken worden. Ze
zijn trouwens in hun gedrag altijd onvoorspelbaar, en dus
onbetrouwbaar. Soms trekken ze zich van mensen niets aan of
vallen hen onverwachts aan.
Het
gebied wordt ook bewoond door allerlei civetkatten (zie foto
boven : de witsnorpalmroller), die de soortenrijkste familie van
de roofdieren vormen. De meeste van hen zijn bodembewonend.
Alleen de palmrollers leven voornamelijk in bomen. Hiertoe
behoort onder andere de loewak of koffierat, die ook - net als
de lippenbeer - verzot is op palmwijn. De rass� of kleine
Indische civetkat (zie foto hiernaast) is zeer wijdverspreid.
Hoewel alle civetkatten min of meer alleen leven of in paartjes,
doet de rass� dat tot het uiterste. Alleen om te paren komen
twee dieren bij elkaar. Het wijfje brengt de jongen alleen
groot. Evenals alle andere civetkatten scheidt de rass� uit
klieren in zijn achterwek een naar muskus ruikende geurstof af,
om er zijn eigen woongebied mee af te bakenen.
Waarschijnlijk het felste roofdier van het gebied is de rode
hond, een wilde hond met een vosachtig uiterlijk. Hij is
maximaal ��n meter lang, zijn staart niet meegerekend. Zijn
verspreidingsgebied strekt zich uit tot in Rusland, China, Korea
en Maleisi�. Hij jaagt in troepen, tot dertig stuks sterk,
voornamelijk op schaapachtigen en hertachtigen, maar zo'n troep
gaat zelfs een waterbuffel, lippenbeer of kraagbeer niet uit de
weg. Het schijnt dat tijgers en panters, zelf geduchte jagers,
bevreesd zijn voor een troep rode honden.