Rubriek : De
mens - algemeen
De oudste voorvaderen van de
mens
In de tijd dat
Darwin zijn geruchtmakende boek 'Over de afstamming van de mens'
schreef ( 1871), waren er al enkele vondsten van prehistorische
mensachtigen gedaan. Men had echter helemaal nog niet ingezien
van welk groot belang deze vondsten waren. De stukken bot die
arbeiders in 1856 in een steengroeve in het dal van de Duitse
rivier de Neander hadden gevonden, werden door de beroemde arts
Rudolf Virchow gehouden voor de resten van iemand die in zijn
jeugd aan Engelse ziekte had geleden. Toen er echter nog meer
van dergelijke vondsten werden gedaan, begon men te beseffen dat
er sprake moest zijn van een heel oude menselijke soort. Naar de
eerste vindplaats - het Neanderdal, een klein zijdal van het
D�sseldal
in de buurt van D�sseldorf - noemde men deze mens de
Neanderthaler. Onderzoekingen wezen uit dat deze Neanderthaler
ongeveer 1,6 meter groot was geweest, een gedrongen en gespierde
gestalte en zeer zware botten had. Zijn schedelinhoud was bijna
gelijk aan die van de moderne Europeaan, ongeveer 1400 kubieke
cm. Hij leefde van 150.000 tot 60.000 voor Christus, dus een
groot deel van zijn bestaan vond plaats in de laatste ijstijd
(118.000-10.000 voor Christus).
De aanvankelijke veronderstelling dat men hier te maken had met
een uiterst primitieve menselijke soort, bleek helemaal niet
juist te zijn. De Neanderthaler was een geducht jager en een
mens in ieder opzicht. Of hij is uitgestorven, is uitgemoord,
dan wel zich heeft vermengd met andere volkeren, is niet
duidelijk. De mens die na hem verscheen en waarvan vele resten
zijn teruggevonden, voor het eerst in 1868, is de zogenaamde
Cro-Magnonmens. Deze naam werd hem gegeven, omdat de eerste
vondsten van overblijfselen van hem werden gevonden in de
rotsschuilplaats van Cro-Magnon, in Zuidwest-Frankrijk. Deze
mens leefde in de tweede helft van de laatste ijstijd en aan hem
hebben we de fraaie grotschilderingen in Frankrijk en in Spanje
te danken (zie foto : grotschilderingen van Lascaux). Ook zijn
er talloze beeldjes van zijn hand bewaard gebleven. Zijn
kunstuitingen hadden vrijwel uitsluitend een praktisch doel : ze
dienden bij godsdienstige en magische handelingen die een goede
jachtbuit en andere vormen van welvaart aan de kleine stammen
moesten verschaffen. De mensen trokken in die tijd namelijk rond
in slechts kleine groepjes, waarvan de leden allemaal verwant
waren aan elkaar. Sommige van die groepjes bleven lange tijd op
een en dezelfde plek en ondernamen vandaar hun jacht- en
verzameltochten. Zo'n plek was vaak onder een overhangende rots
of bij de ingang van een grot. Het was in ieder geval een plaats
waar men redelijk beschut zat tegen barre weersinvloeden.
De Neanderthaler en de Cro-Magnonmens waren niet de enige oude
mensenrassen waarvan men restanten ontdekte en opgroef.
Verspreid over een groot deel van de wereld deed men
belangwekkende en verrassende vondsten. Het vinden van de
'ontbrekende schakel' tussen mens en aap was voor veel geleerden
lange tijd een sterke prikkel om overal te zoeken en te graven.
Zo bracht dr. E. Dubois tussen 1890 en 1897 bij Trinil op Java
enige botten aan het licht die hij als zeer oud beschouwde. De
mensensoort waaraan ze toebehoord hadden noemde hij de
Pithecanthropus erectus, de 'Rechtopgaande Aapmens'. Helaas
wilde op dat ogenblik niemand de Nederlandse arts geloven, maar
later heeft de wetenschap hem toch in het gelijk gesteld : deze
rechtopstaande aapmens wordt thans 450.000 jaar oud geschat !
In 1931 werden op Midden-Java elf schedels van de Solomens,
genoemd naar de vindplaats bij de Solo-rivier, en stenen en
benen werktuigen opgegraven. De Solo-mens bleek sterke
overeenkomsten te vertonen met de Neanderthaler uit Europa.
Tussen 1927 en 1937 werden in China, in de grot van
Chou-kou-tien bij Peking, schedels uit de rotswand gehouwen van
de Sinanthropus pekinensis, de 'Chinese Mens van Peking'. De
ouderdom van deze mens moet zeker 500.000 jaar bedragen.
Intussen werden er sedert 1924 in zuidelijk Afrika
overblijfselen gevonden van op mensen lijkende aapachtigen, die
zeker twee tot drie miljoen jaar oud moesten zijn. Deze wezens,
die rechtop hadden gelopen en die een schedelinhoud van tussen
de 550 en 600 kubieke cm hadden, waren eigenlijk al geen dier
meer, maar ook nog niet helemaal mens. Daarom noemde men ze
Australopithecinen, 'Zuidelijke Aapachtigen'. Voortgezette
onderzoekingen leverden de resten van een verwante soort op en
deze noemde men de Homo erectus, de 'Rechtopstaande Mens'.
Vondsten elders in de wereld, onder andere in Hongarije en
China, bleken sterk op die van de Rechtopstaande Mens te lijken.
Het is dan ook beslist niet onmogelijk dat de wieg van de
mensheid in zuidelijk Afrika heeft gestaan. Anders gezegd : van
daaruit kan de mens zich hebben verspreid over de hele wereld.
Lange tijd bleef het een boeiende vraag of de Australopithecinen
nu meer mens waren dan aap of omgekeerd.
Het antwoord daarop heeft het echtpaar Louis en Mary Leakey
gegeven. De ouders van Louis waren zendelingen in Kenya en daar
bracht Louis Leakey zijn jeugd door. Later studeerde hij aan de
Universiteit van Cambridge en in 1924 begon hij in Oost-Afrika
met zijn onderzoekingen. Zeven jaar later begonnen hij en zijn
vrouw te graven in de Olduvaikloof, een woestijnachtig terrein
in het noorden van Tanzania. Daar waren de aardlagen sedert
miljoenen jaren onaangetast gebleven. Hun moeite was niet
tevergeefs. Grote aantallen bewerkte stenen voorwerpen, die als
vuistbijl, mes of werpsteen hadden gediend, werden er
aangetroffen. Maar er waren ook grote hoeveelheden dierlijke
botten en een aantal hiervan bleek te zijn stukgeslagen. Leakey
meende dat alleen mensachtigen dat gedaan konden hebben, om het
zoete beenmerg uit de beenderen te zuigen. Van die mensachtigen
zelf vond het echtpaar echter lange tijd niets. De Leakey's
gingen nog zorgvuldiger tewerk dan eerst, en vanaf 1950 sloegen
ze bij hun speurwerk geen stukje van de kloof over. In 1959
hadden ze uiteindelijk succes. Mary Leakey vond een bijna
volledige schedel van een 'Zuidelijke Aapachtige'. Het echtpaar
schatte de ouderdom ervan op 1.750.000 jaar. Later gevonden
botresten maakten het mogelijk de Australopithecus verder te
reconstrueren. Hij kan nog niet aan spreken toe geweest zijn,
maar zijn werktuigen wezen toch in die richting van de mens.