Vroege leemhoed of geringde vroegeling
Agrocybe praecox
Deze paddestoel is te herkennen aan de vliezige
sluier, die bij jonge exemplaren de plaatjes
bedekt. Hieruit ontwikkelt zich later een ring,
die bij het verouderen weer verdwijnt. De hoed
is drie tot acht cm breed, eerst bolrond, maar
al snel plat; het oppervlak is glad, hygrofaan
en roomwit tot okerbruin. De plaatjes zijn in
het begin wittig, later grijzig en daarna
bruinig tot zwartbruin. De steel, vier tot tien
cm lang en vijf tot tien mm dik, is bij oude
vruchtlichamen hol; onderaan zijn wittige
myceliumdraden zichtbaar. Hij is bijna glad en
wittig tot cr�mekleurig en lichtgeel. Het vlees
is zacht, wittig en in de steel bruinig. De
smaak en geur doen aan meel denken; rauw smaakt
het meestal bitter. Deze paddestoel vindt u van
mei tot juli niet alleen in grazige loof- of
naaldbossen en langs bosranden, maar ook in
parken, boomgaarden, onder struikgewas, langs
akkers en in wegbermen. Deze paddestoel komt
overal overvloedig voor, van het laagland tot in
heuvelachtige gebieden. Hij is eetbaar en
geschikt om in een gemengde paddestoelenschotel
te verwerken.
|