De
walrus
De
walrus of Odobenus rosmarus. Grootte : mannetje
lichaamslengte van drie tot 3,7 meter met een
gewicht tot 1500 kg. Wijfje wat korter en dertig
tot veertig procent lichter in gewicht.
Uiterlijk : walrussen zijn de tegenhangers van
de zeeolifanten, en op deze na de grootste
zeeroofdieren. Zij hebben een dikke bruine
vrijwel naakte gerimpelde huid, zelfs bij
pasgeboren jongen; een brede, stompe kop met
kleine ogen en nauwelijks zichtbare oorschelpen.
De gezwollen bovenlippen doen met hun tastharen
denken aan speldenkussens.
Verspreidingsgebied : men onderscheidt twee of
drie zeer veel op elkaar lijkende geografisch
bepaalde ondersoorten : O.r.rosmarus de
Atlantische walrus, O.r.divergens dePacifische
walrus en O.r.laptevi of de Siberische walrus.
Zwerflustige individuen zijn zuidelijk
afgedwaald tot Groot-Brittanni� en Japan, en
enkele malen ook aan de Nederlandse kust
waargenomen, het laatst in 1982. Walrussen zijn
met hun lompe reuzengestalte, rimpels,
varkensoogjes en permanent droevige
gelaatsuitdrukking de minst fraaie van de
robben, hoewel zij net als de andere enige
gratie krijgen zodra ze te water gaan. In hoge
mate gezellig als ze zijn, verzamelen zij zich
op stranden en drijvende ijsschotsen en zwemmen
in grote kudden tijdens hun trekbewegingen als
het zeeijs vooruitschuift of teruggaat. Zij
voeden zich op de zeebodem, waarbij ze hun
massieve, ivoren slagtanden (bij grote mannetjes
soms meer dan een meter lang) gebruiken om in de
modder te roeren op zoek naar mosselen,
strandgapers en andere weekdieren. De gevoelige
snorharen zijn waarschijnlijk van belang bij het
opsporen van voedsel en hun kiezen voor het
openbreken van schelpen. Walrussen eten ook vis,
en zo nu en dan kleine en jonge zeehonden. Zij
verzamelen zich in het voorjaar op het vaste
ijs; de jongen worden in april en mei geboren en
spoedig daarna vindt de paring plaats. De jongen
zijn bij de geboorte ruim een meter lang en
wegen dan meer dan veertig kilogram. Zij groeien
langzaam en verviervoudigen hun geboortegewicht
in hun eerste levensjaar. De dracht en de
zoogtijd duren elk twaalf maanden, zodat de
wijfjes waarschijnlijk om de drie of vier jaar
een jong werpen. De ondersoorten lijken zeer
veel op elkaar; de pacifische populaties hebben
enigszins bredere koppen en grote slagtanden. De
jacht op hun traan, ivoor en huiden gedurende
twee of drie eeuwen heeft het bestand sterk
achteruit doen gaan, en sommige plaatselijk
voorkomende populaties (die van de Laptevzee
bijvoorbeeld) zijn zo klein dat men zich over
het voortbestaan ervan ernstig ongerust maakt.
De walrus wordt thans echter op grote schaal
beschermd en de totale wereldpopulatie bedraagt
waarschijnlijk tussen de 100.000 en de 150.000
individuen.
|