Rubriek :
Paleontologie
Wat zijn fossielen ?
Fossielen
zijn sporen van dieren of planten die door de natuur op
verschillende manieren werden bewaard, soms vele miljoenen jaren
geleden.
Ooit stierf een Ichtyosaurus (foto rechts) en zonk naar de bodem
van de zee. In de loop van de tijd werd zijn skelet bedekt met
modder, die langzamerhand veranderde in massieve rotslagen. Het
ingesloten geraamte werd zo geleidelijk een fossiel. Later kwam
door bewegingen in de aardkorst dat gedeelte van de zeebodem
boven water te liggen. Door erosie, als gevolg van de inwerking
van ijs, water en wind verdween langzaamaan de rots, waardoor
het fossiele geraamte tevoorschijn kwam.
Als een dier sterft, wordt het lichaam vaak opgegeten door
andere dieren of het gaat over tot ontbinding. Maar de harde
delen, de schalen of botten en de tanden, worden niet zo
gemakkelijk vernietigd. De noodzakelijke voorwaarde voor het
'conserveren' is, dat het dier betrekkelijk snel wordt begraven,
dus voordat de natuur tijd heeft om de beenderen in stof te
veranderen door wisselingen in temperatuur of druk. De meeste
kans op conservatie bestaat in de zee, vooral dichtbij de kust,
wat er de reden van is dat bijna alle fossielen worden
aangetroffen in rotsen die uit bezinksel zijn ontstaan. In
dergelijke rotsen zijn zelfs fossielen van landdieren
aangetroffen, mogelijk doordat ze bij overstromingen in zee
terecht zijn gekomen.
Fossielen kunnen in een aantal verschillende vormen voorkomen.
Meestal wordt het werkelijke geraamte geconserveerd. Dit
gebeurde, wanneer dieren omkwamen in moerassen of diepe kuilen
en snel door de aarde werden bedekt. Onder zeer ongewone
omstandigheden kan het ganse dier worden geconserveerd. In
Alaska en in Siberi� zijn mammoets (de voorlopers van de
tegenwoordige olifanten) gevonden, die in ijs waren gewaard en
vrijwel nog volledig intact waren !
Meestal verstenen de begraven geraamten echter en veranderen dus
in steen. Dit wordt veroorzaakt door het grondwater, dat
minerale stoffen afzet in de pori�n van de beenderen, een proces
dat als permeatie bekend staat. Anderzijds kan het ook gebeuren
dat elk deeltje van de substantie weggevreten wordt en vervangen
wordt door een deeltje van een minerale stof. Versteende
beenderen ontstaan meestal op de eerste manier en versteend hout
op de laatste manier.
Het komt voor dat begraven substanties totaal worden weggevreten
door het opborrelende grondwater, zodat er een open ruimte in de
rots overblijft, die overeenkomt met de oorspronkelijke vorm van
het dier. Later kan het grondwater deze holte vullen met
minerale stof, waardoor als het ware een stenen afgietsel van
het dier ontstaat. Interessant zijn de holten die zo zijn
ontstaan van insecten, die zijn blijven kleven aan hars dat uit
een boom drupte. Deze zijn geleidelijk hard geworden en tot
barnsteen gevormd en hoewel het meeste van die insecten
uitdroogde en verdween, kunnen de omtrekken van de
oorspronkelijke vorm aan de holte van het doorzichtige materiaal
duidelijk onderscheiden worden. Holten van uiterst dunne dieren
of voorwerpen, zoals bijvoorbeeld bladeren, worden gewoonlijk
afdrukken of indrukken genoemd.
Vele plantenfossielen zijn eenvoudig resten koolstof, die de
werkelijke vorm van het oorspronkelijke dier of voorwerp
weergeven en ook fossielen van weke ongewervelde dieren zijn
gewoonlijk op deze manier gevormd. Soms is het versteende
geraamte van een dier omgeven door een dun laagje koolstof, dat
de werkelijke omtrek van het lichaam aangeeft van het dier,
zoals het in feite was.
Ongewone fossielen zijn ontstaan door de sporen van dieren,
achtergelaten in de modder, die later hard werd en tenslotte
rots is geworden. Er zijn bijvoorbeeld zeer gave voetafdrukken
gevonden van een dinosaurus aan de oever van een vroegere
waterloop in de Gobi-woestijn in Centraal Azi� en in vele andere
streken.
Fossielen vormen een sleutel tot het verleden. Ze geven een
verklaring van het veranderende levenspatroon in de loop der
eeuwen. Het moeilijkste blijft om de juiste tijd erop te kleven.
We staan bijvoorbeeld voor een dertig meter hoge kalkrots.
Geologen hebben gerekend dat per duizend jaar ��n centimeter van
de hoogte aan kalk werd gevormd. Een fossiel dat negen meter
boven een ander fossiel gevonden wordt is dus 900.000 jaar
jonger dan dat andere fossiel. Dit levert echter slechts een
'relatieve' ouderdom op, dus het verschil ten opzichte van
elkaar. De werkelijke ouderdom kan pas worden bepaald, nadat de
ouderdom van de kalkrots is vastgesteld.