Rubriek : De
mens - algemeen
De wereldcultuur van het
hellenisme
Na
de door van Alexander de Grote in 323 voor Christus bleef de
eenheid van het grote rijk niet langer bewaard. Zijn veldheren
kregen ruzie en betwistten elkaar de macht in langdurige
oorlogen. Tenslotte viel het rijk in een aantal grote en
kleinere staten en staatjes uiteen. Deze worden naar de
veldheren-opvolgers, de diadochen, wel diadochenrijken genoemd.
Tot de belangrijkste behoorde Egypte, dat door de Ptolemae�n als
een echte farao-staat werd bestuurd. De centrale macht was er
zeer groot en het bestuur werd er uitstekend gevoerd. Het rijk
kwam tot grote bloei, niet alleen op het gebied van de welvaart,
maar ook op het gebied van kunsten en wetenschappen. De door
Alexander de Grote gestichte stad Alexandri� werd een knooppunt
voor het handelsverkeer tussen Europa, Azi� en Afrika. Deze stad
werd ook een wetenschappelijk middelpunt van groot aanzien. Op
last van de farao's werd er een bibliotheek gesticht, waarin
niet alleen Griekse werken, maar ook geschriften van alle volken
van de Oude Wereld bijeen werden gebracht.
De twee belangrijke diadochenstaat was Syri�, onder de
Seleuciden. De eerste heerser van het rijk, Seleucos I (ongeveer
358-280 voor Christus), voerde met zachte hand de Griekse manier
van leven in Azi� in.
De derde grote staat die uit de resten van Alexanders rijk
ontstond, was Macedoni�. Meestal behoorde Griekenland erbij. De
heersers werden de Antigoniden genoemd. In de oosterse
diadochenrijken verbreidde de Griekse beschaving zich vooral
over de steden. De reeds aanwezige oosterse beschaving werd
ermee vermengd en zo ontstond wat men een wereldcultuur zou
kunnen noemen. Deze nieuw-ontstane beschaving wordt wegens het
Griekse of Helleense aandeel het 'hellenisme' genoemd. Omdat het
hellenisme zich ronde Middellandse Zee heeft verbreid en
bovendien tot omstreeks vijfhonderd na Christus heeft bestaan,
is het een zeer belangrijke stroming in de geschiedenis geweest.
Het Romeinse Rijk heeft het hellenisme overgenomen en verdiept.
Via de renaissance tenslotte werkt het hellenisme tot in onze
tijd in niet geringe mate door.
In de oudheid leidde het hellenisme door het zoeken naar nieuwe
wegen tot een zekere gekunsteldheid. Doordat het boven de volken
en stammen uitkwam, werd de nadruk vrij sterk op de individuele
mens gelegd. Het internationale karakter ervan legde tevens de
kiem voor de opvatting dat alle mensen gelijkwaardig zijn. De
vele oosterse godsdienstige stromingen en opvattingen brachten
andere, soms ook diepere godsdienstige ervaringen met zich mee,
die de mensen zich deden bezinnen op het weten van hun bestaan.
Ongetwijfeld heeft het hellinisme het ontstaan van het Romeinse
Rijk als een hechte en langdurige eenheid mogelijk gemaakt.
De stad Alexandri� werd in wetenschappelijk opzicht de bakermat
van een nieuwe school, de zogeheten Alexandrijnse School. Twee
artsen, Herophilos van Chalcedon en Erastratus van Keos
ontwierpen een nieuw stelsel voor de geneeskunde. Op koninklijk
bevel was het hun toegestaan lijken te ontleden, en het schijnt
dat ze ook op levende personen hun proefnemingen verrichtten.
Dioscorides schreef een plantkundeboek, dat tot in de
middeleeuwen als fundamenteel werd beschouwd. De wiskunde, die
in Alexandri� bijzonder geliefd was, kwam tot belangrijke
resultaten. Was Euclides de vader van de wiskunde, Archimedes,
eveneens uit de Alexandrijnse School afkomstig, was de grootste
werktuigkundige van de oudheid.
Behalve de wiskunde werd ook de sterrenkunde ijverig in de
hellenistische wereld beoefend. Tot de grootste sterrenkundigen
van de oudheid behoort Hipparchus van Nicea, die in de tweede
eeuw voor Christus leefde. Hij vond de methode uit om de
aardrijkskundige ligging van een plaats met de hulp van de
sterrenkunde te bepalen. Daardoor konden vrij nauwkeurige
landkaarten vervaardigd worden. In de wijsbegeerte ontwikkelde
zich een richting die de twijfel tot uitgangspunt van alles
maakte. Pyrrho was de grondlegger van dit 'scepticisme', dat de
mogelijkheid van kennis op geestelijk gebied loochende, de
wijsbegeerte verwierp en de zintuigelijke waarneming als
twijfelachtig en onzeker aanwees. Euhemerus paste die tijwel ook
op de godsdienst toe, en het gevolg was dat er grote twijfel
rees omtrent het bestaan van de goden.
Onder de oosterse invloed groeide er in Griekenland een hang
naar weelde en een neiging tot losheid in zeden en gewoonten. Er
ontstond een hele stand van beroemde en gevierde hetaeren of
lichtekooien. Zij stonden soms in hoog aanzien en fungeerden als
modellen voor beeldhouwers en kunstschilders. De kunstuitingen
verloren hun waardigheid en hun beheerste karakter. Speelsheid
en uitbundigheid van vormen, strakheid en ernst gingen elkaar
afwisselen. De reeds genoemde ontwaakte belangstelling voor de
mens als individu kwam ook in de gebeeldhouwde portretten tot
uitdrukking. Dergelijke portretten raakten in de mode. Koppen
van vorsten en staatslieden, wijsgeren en schrijvers zijn voor
ons bewaard gebleven.
(foto : een marmeren Aphrodite uit de periode vlak na Alexanders
dood)