Wezel
Groep : op het land levende
zoogdieren
De
marterachtigen of Mustelidae tellen 24
geslachten en 67 soorten, bestaande uit marters,
bunzings, otters, fretten en dassen. Zigzaggend
door het gras als een snelle, harige slang met
vlijmscherpe tanden, jaagt de kleinste carnivoor
ter wereld op zijn prooi. Geen enkel knaagdier
is veilig voor hem. Hij achtervolgt zijn prooi
tot in het hol en - in de koudste delen van zijn
noordelijke verspreidingsgebied - zelfs onder de
sneeuw. Door zijn vermogen om knaagdieren uit te
roeien, is hij op verschillende plekken
uitgezet.
Wezels zijn effici�nt en niets ontziend en
verdelgen knaagdieren zoals huismuizen,
woelmuizen en lemmingen zo grondig dat ze de
ecologie van hun leefgebied kunnen veranderen.
Soms, als er weinig roofdieren zijn, kunnen
knaagdierenpopulaties een explosieve groei
vertonen waar wezels op inspelen met een tweede
of derde nest jongen, in de zekerheid dat er
volop voedsel is. Zijn er juist weinig
prooidieren, dan kunnen wezels zich niet
voortplanten, waardoor de knaagdierenpopulaties
zich kunnen herstellen.
Een wezel eet elke dag ongeveer een derde van
zijn eigen lichaamsgewicht. De prooi van deze
meedogenloze jager bestaat voornamelijk uit
knaagdieren zoals huismuizen, spitsmuizen,
woelmuizen en lemmingen. De wezel rent in een
zigzagpatroon en neemt grote sprongen om zijn
prooi in te halen en uiteindelijk te
overmeesteren met een beet in de nek. Draait het
prooidier zich om naar zijn aanvaller, dan
springt de wezel hem naar de keel. Hij springt
in het water om achter waterspitsmuizen aan te
zwemmen en klimt in bomen om vogeleieren en
nestvogels te verschalken. De wezel legt geen
grote afstanden af en slaat soms voedsel op voor
de winter. Bij schaarste vult hij zijn dieet aan
met kikkers, insecten en hagedissen.
De wezel rent hard op zijn korte poten, zelfs
als hij een prooi meetorst van een half keer
zijn eigen gewicht. Hij is dag en nacht actief,
leeft voornamelijk op de grond, maar kan goed
klimmen en zwemmen. Hij kan rechtop gaan zitten
om goed om zich heen te kunnen kijken. Dit
zoogdier is solitair, behalve in het
paarseizoen. Beide seksen bakenen geregeld hun
territorium af met geurvlaggen en hebben een
uitstekende reuk. Het leefgebied van het
mannetje overlapt doorgaans het leefgebied van
��n of meer vrouwtjes, hoewel de dieren elkaar
mijden. Het mannetje is territoriaal ingesteld
en verdedigt zijn gebied agressief tegenover
rivalen die met de vrouwtjes willen paren. Zijn
voornaamste vijanden zijn uilen en haviken.
Geurvlaggen geven aan dat een vrouwtje bronstig
is. Benadert een mannetje haar, dan verzet ze
zich uit alle macht totdat hij haar bij haar
nekvel pakt en tot paren dwingt. Na een maand
werpt het vrouwtje ongeveer vijf jongen, die ze
alleen grootbrengt. De jongen beginnen na negen
weken het nest te verlaten. Na twaalf tot
vijftien weken zijn de jongen volgroeid en gaat
het gezin definitief uiteen.
|