Rubriek :
Historische figuren
Willem Hermans
Hermans, Willem
Frederik (Amsterdam 1 sept. 1921 - Utrecht 27 april 1995),
Nederlands auteur, studeerde fysische geografie aan de
Gemeentelijke Universiteit in Amsterdam, promoveerde in 1955 en
werd in 1958 benoemd tot lector aan de Rijksuniversiteit te
Groningen. In 1973 nam hij ontslag en vestigde zich als fulltime
schrijver in Parijs. De laatste jaren van zijn leven woonde hij
in Brussel. Hermans debuteerde in 1944 met de dichtbundel Kussen
door een rag van woorden en publiceerde daarna in hoog tempo
recensies, essays, verhalen en romans. Als romancier debuteerde
hij in 1947 met Conserve. De verhalenbundel Moedwil en
misverstand (1948) en de roman De tranen der acacia's (1949)
geven al een duidelijk inzicht in Hermans' wereld- en
literatuurbeschouwing. Volgens hem is de werkelijkheid een chaos
en probeert de mens daarbinnen vergeefs waarheid, identiteit,
orde en zinvolle verbanden te ontdekken. Een aparte rol speelt
de taal, die naar Hermans' oordeel niet in staat is om de
complexe en steeds veranderende werkelijkheid weer te geven en
haar daardoor dubbelzinnig maakt en vervalst. Hij bestreed,
zowel in zijn essays als in zijn fictionele werk, religieuze,
politieke, filosofische en psychologische systemen, die
pretenderen wel een orde in de chaos te kunnen scheppen.
Aanvankelijk moest het maatschappelijke en culturele
establishment het ontgelden. Vanaf de jaren zeventig richtte
Hermans zich vooral op maatschappijhervormers. De bezettingstijd
was een periode om zijn wereldbeeld te demonstreren: De tranen
der acacia's, de novelle Het behouden huis (1952) en de romans
De donkere kamer van Damocles (1958) en Herinneringen van een
engelbewaarder (1971) zijn in deze periode gesitueerd. Als een
contemporaine microkosmos laat Hermans de academische wereld,
zijdelings of rechtstreeks, fungeren in Nooit meer slapen
(1966), Het evangelie van O. Dapper Dapper (1973; onder het
pseudoniem Schrijver Dezes), Onder professoren (1975) en Uit
talloos veel miljoenen (1981). In deze romans geeft hij niet
alleen voorbeelden van bedrog, onbenul en machtswellust, maar
toont hij ook het zinloze zoeken naar (wetenschappelijke)
waarheid. De orde die in de werkelijkheid niet bestaat, wenste
Hermans in fictie te suggereren. Daarom is zijn werk hecht en
zorgvuldig gestructureerd en is elk detail functioneel binnen
het geheel. Deze perfectionistische houding leidde er meer dan
eens toe dat hij in zijn romans en verhalen bij herdrukken
belangrijke correcties aanbracht.
Door zijn idee�n en vooral door de onafhankelijke en kritische
manier waarop hij die idee�n weergaf, groeide Hermans uit tot
een controversi�le figuur. Zo werd hem wegens anti-katholieke
passages in de roman Ik heb altijd gelijk (1951) een proces
aangedaan, dat hij overigens won, en polemiseerde hij in diverse
essays met A. Nuis en R. Rubinstein over Friedrich Weinreb, die
veroordeeld werd wegens collaboratie tijdens de Tweede
Wereldoorlog (zie Affaire Weinreb). Polemisch, en niet zelden
sarcastisch, zijn ook de opstellen die hij vanaf 1974 in een
tweewekelijkse rubriek publiceerde in Het Parool onder het
pseudoniem Age Bijkaart (gebundeld in Boze brieven van Bijkaart,
1977). In 1977 aanvaardde Hermans de Grote Prijs der Nederlandse
Letteren. Daarvoor weigerde hij verschillende literaire prijzen,
waaronder de P.C. Hooftprijs 1971. Sommige van zijn boeken zijn
verfilmd en een aantal werd vertaald in het Zweeds, Engels en
Duits. Zelf vertaalde hij J.B. Priestley, H. Tazieff, H. B�raud,
O.V. de L. Milosz en L. Wittgenstein. Behalve door L.
Wittgenstein is zijn werk be�nvloed door Multatuli, F. Kafka, de
Franse surrealisten en F. Bordewijk.