Rubriek :
Historische figuren
Winston Churchill
(Blenheim Palace, Oxfordshire, 30 nov. 1874 - Londen 24 jan.
1965), Brits staatsman, zoon van Lord Randolph Churchill en
Jennie Jerome, een Amerikaanse. Hij toonde reeds jong een
onconventioneel, zelfs lastig karakter, dat hem ook met zijn
vader in conflict bracht. Na een aantal jaren op Harrow te
hebben doorgebracht, ging hij in 1893 als cavaleriecadet naar de
militaire academie te Sandhurst: het militaire leven trok hem
nog het meest aan. In 1895, midden in een tijd van vrede voor
Engeland en de wereld, werd hij officier. Van een verlof maakte
hij gebruik om het enige oorlogsterrein te bezoeken, dat hij
toen kon ontdekken: Cuba, waar een opstand tegen het Spaanse
bestuur was uitgebroken. Reeds toen kwam hij op het idee zijn
oorlogservaringen met journalistiek te verbinden. Daarna vertrok
luitenant Churchill met zijn regiment (4th Hussars) naar
Brits-Indi�. Zijn ervaringen tijdens zijn veldtochten aldaar
beschreef hij in zijn eerste boek: The Malakand field force
(1898), waarmee hij reeds een zekere naam verwierf.
In 1898 nam Churchill deel aan Kitcheners opmars in Afrika naar
Chartoem en aan de Slag bij Omdoerman, waar hij de laatste
klassieke lansierscharge uit de Britse militaire geschiedenis
meemaakte. Hierover schreef hij in zijn tweede boek: The river
war (1899). Spoedig daarna gaf hij zijn officiersberoep op en
deed hij een (vergeefse) poging in het Lagerhuis te komen.
Toen in 1899 de Tweede Boerenoorlog uitbrak, werd hij door de
Morning Post uitgenodigd als oorlogscorrespondent naar
Zuid-Afrika te gaan. Daar raakte hij in krijgsgevangenschap,
maar wist op een gedurfde manier weer uit de handen van de
Boeren te komen, wat, gevoegd bij andere opvallende prestaties,
hem veel populariteit verschafte. Toen de 25-jarige Churchill in
1900 in het moederland terugkwam, werd hij dan ook als een held
binnengehaald. Hij besloot nu voorgoed in de politiek te gaan en
hij werd hetzelfde jaar in het Lagerhuis gekozen voor de
conservatieven.
In 1904 ging hij in verband met Joseph Chamberlains propaganda
voor protectionisme en tariefhervorming echter over naar de
liberalen. Toen de liberalen in 1905 aan het bewind kwamen, werd
hij onderstaatssecretaris voor Koloni�n, in welke functie hij
zijn steun gaf aan de liberale politiek, die Zuid-Afrika met de
stand van zaken na de Vrede van Vereeniging wilde verzoenen. In
1908 trouwde Churchill met Clementine Hozier. In hetzelfde jaar
trad hij op als minister van Handel.
Churchill, die bevriend raakte met Lloyd George, de enige Britse
politicus die hij voor langere tijd als mentor heeft aanvaard,
nam nu met grote ijver allerlei sociale hervormingen ter hand.
Voor deze liberale hervormingen was echter geld nodig, dat wel
door het liberale Lagerhuis, maar niet door het Hogerhuis werd
toegewezen. In de strijd, die om het financi�le veto-recht van
het Hogerhuis en in wezen om de invloed van dit instituut op de
wetgeving in het algemeen losbrak, stelde Churchill, hoewel
behorend tot een der meest illustere Engelse geslachten, zich
aan de zijde van Lloyd George: de strijd tegen de Lords
beslisten zij in hun voordeel. Churchills belangrijkste sociale
hervorming was wellicht de werkloosheidsverzekering van 1911.
Nadat hij in 1910 als minister van Binnenlandse Zaken was
opgetreden, werd hij in 1911 minister van Marine. Met het oog op
de internationale toestand kreeg hij van de eerste minister de
opdracht de vloot in permanente staat van paraatheid te houden.
Zijn samenwerking met admiraal Fisher verliep moeizaam.
In het begin van de Eerste Wereldoorlog deed Churchill van zich
spreken door zijn spectaculaire rol bij de verdediging van
Antwerpen. De Belgische troepen, die deze militair belangrijke
stad beschermden, zouden met Engelsen worden versterkt, maar
toen die op zich lieten wachten en het moreel van de Belgen
achteruitging, verscheen Churchill plotseling in Antwerpen om
hun opnieuw moed in te spreken. De versterkingen die ten slotte
kwamen, bleken echter onvoldoende en Antwerpen viel in Duitse
handen. Evenmin werd zijn steun aan het plan om door een landing
op Gallipoli de Turken te treffen, met succes bekroond. De
landing werd pas uitgevoerd toen het verrassingselement al
verdwenen was en de Turken voorzorgsmaatregelen hadden kunnen
nemen. Bovendien raakte Churchill in conflict met admiraal
Fisher, die de vloot niet aan kustbatterijen wilde blootstellen.
Beiden verdwenen van het toneel en nadat Churchill in het
Lagerhuis nog een uitvoerige rede had gehouden, waarin hij zijn
aandeel in de mislukking tot de juiste proporties poogde terug
te brengen, vertrok hij naar het front in Frankrijk, waar hij
als kolonel geen hoog commando toebedeeld kreeg. Het verzet van
Asquith, die hem niet goed gezind was, en zijn eigen onorthodoxe
militaire idee�n, waren daarvan de oorzaak. Reeds toen wees hij
op de beslissende betekenis van massale aanvallen met tanks,
terwijl het Engelse opperbevel dit nieuwe en nog niet beproefde
wapen alleen nog maar incidenteel wilde gebruiken. In 1916
keerde hij naar Engeland terug en in 1917, nadat een commissie
de kwestie rond de Dardanellencampagne had onderzocht en
Churchill van blaam had gezuiverd, nam de nieuwe premier, Lloyd
George, hem als minister van Munitie weer in de regering op. Na
de wapenstilstand werd Churchill minister van Oorlog, zodat hij
de demobilisatie moest leiden. Hij was tevens minister van
Luchtvaart.
Het belangrijkste probleem waarmee hij te maken kreeg, was
echter wat er moest gebeuren met de troepen die zich als gevolg
van de revolutie in de Sovjet-Unie en de Vrede van Brest-Litovsk
binnen of langs de grenzen van Rusland bevonden ter bescherming
van de geallieerde zaak. Churchill was een fel tegenstander van
de bolsjevistische machthebbers en streefde ernaar hen omver te
werpen. De steun die hij daartoe aan de contrarevolutie
verleende, liep echter op niets uit en van links geori�nteerde
Engelsen haalde hij zich veel vijandschap op de hals. Bovendien
was Lloyd George het met zijn interventiepolitiek niet eens.
In 1921 werd Churchill minister van Koloni�n. Een moeilijk
probleem was de situatie in het Midden-Oosten, waar de Arabieren
het Turkse juk hadden afgeschud, maar niet de beloofde
onafhankelijkheid hadden verworven. Op de conferentie van Ca�ro
slaagde Churchill erin het Arabische vertrouwen in het Engelse
mandaat te bevestigen. Bij de totstandkoming van het Ierse
verdrag van 1922 speelden Churchill en Lloyd George de hoofdrol.
Na Baldwins rede in de Carlton Club (okt. 1922) die het einde
betekende van de coalitie van liberalen en conservatieven, zocht
Churchill opnieuw zijn weg in de politiek. Tot nu toe had hij
tot de liberaal-conservatieve middengroep behoord, die deze
coalitie mogelijk had gemaakt. Na wat tasten en zoeken keerde
hij echter in 1924 in het conservatieve kamp terug en in
hetzelfde jaar maakte Baldwin hem minister van Financi�n, welk
ambt hij tot 1929 vervulde. Zijn eerste taak was Engelands
terugkeer tot de gouden standaard te bewerkstelligen.
Van 1929 tot 1939 stond Churchill buiten de Engelse regering.
Ook toen de conservatieven in 1931 aan een nationaal kabinet
onder MacDonald deelnamen, bleef hij afzijdig. In 1930 was hij
trouwens met Baldwin in conflict gekomen over de politiek ten
aanzien van India, waaromtrent hij zeer uitgesproken
imperialistische meningen koesterde. Hij werd de meest
formidabele criticus van het onzekere conservatieve buitenlands
beleid, vooral toen dit na het aan de macht komen van Adolf
Hitler de weg van de minste weerstand koos en een
niet-levensvatbaar compromis nastreefde. Hij waarschuwde voor de
Duitse herbewapening en voorspelde een nieuwe oorlog, als men
Hitlers agressieve oogmerken niet krachtig bestreed. De vrije
tijd, die hij nu had, besteedde hij, behalve aan reizen en
schilderen en andere hobby's, vooral aan schrijven. Hij
completeerde een groot, zesdelig werk over de Eerste
Wereldoorlog (The world crisis), waaraan hij reeds in 1923 was
begonnen, en begon een monumentale vierdelige biografie van zijn
grote voorvader de hertog van Marlborough. Ook schreef hij een
autobiografie (My early life), een verzameling essays (Thoughts
and adventures) en een serie biografische schetsen (Great
contemporaries).
Nadat op 3 sept. 1939 de Tweede Wereldoorlog, die hij had
voorzien, een feit was geworden, kwam hij als minister van
Marine weer in de regering. Op 10 mei 1940, toen na de
mislukking van de expeditie naar Noorwegen en bij het begin van
de Duitse invasie in het Westen het aftreden van Chamberlain
onvermijdelijk was geworden, trad hij aan het hoofd van een
coalitieregering als de voor dit zware uur geboren oorlogsleider
van het Engelse volk op. 'I have nothing to offer but blood,
toil, tears and sweat!' zei hij in zijn eerste verklaring in het
Lagerhuis en vanaf dat moment was zijn naam verbonden aan alle
voor- en tegenspoed in de Engelse en geallieerde oorlogvoering.
Waar de grote beslissingen genomen moesten worden, militair
zowel als politiek, was hij persoonlijk aanwezig.
Na de overwinning van de geallieerden tegen Duitsland viel de
coalitie weer uiteen. Churchill vormde toen een conservatief
kabinet, maar bij de verkiezingen (juli 1945) leed zijn partij
de nederlaag. Churchill beschouwde de verkiezingsuitslag als een
daad van grote ondankbaarheid van het Britse volk. Als
oppositieleider verzette hij zich tegen de dekolonisatiepolitiek
van Labour (ten aanzien van India, Birma, Egypte en Palestina),
die hij beschouwde als de ondergang van het Britse Empire.
Voortdurend kritiseerde hij de financieel-economische en dure
sociale politiek, waarmee Labour een welvaartsstaat trachtte te
scheppen. Als conservatief van liberalen huize zag hij de
vrijheid in een socialistische staat bedreigd.
Consequent vroeg Churchill aandacht voor de dreiging van het
wereldcommunisme. In 1946 hield hij twee uitermate belangrijke
redevoeringen betreffende de internationale politieke
verhoudingen. Zijn beroemde Fulton-rede (in maart) betekende een
keerpunt in de verhouding tussen de Sovjet-Unie en de westelijke
geallieerden (zie ook Koude Oorlog). In zijn Z�richer rede (in
september) riep hij op tot een verenigd Europa en een verzoening
tussen Frankrijk en Duitsland. Engeland moest echter meer op het
Gemenebest dan op Europa geori�nteerd blijven.
Als oppositieleider begon Churchill tevens aan het schrijven van
zijn The Second World War (6 dln., 1948-1954). In 1951 kwamen de
conservatieven onder Churchill weer aan de macht. In 1953 werd
Churchill door koningin Elizabeth opgenomen in de Orde van de
Kouseband, een eerbewijs dat hij in 1945 na de
verkiezingsnederlaag geweigerd had te aanvaarden. In juli 1953
werd hij getroffen door een beroerte, waarvan hij na een paar
maanden herstelde. In hetzelfde jaar ontving hij de Nobelprijs
voor literatuur. Op zijn tachtigste verjaardag (1954) bracht de
Britse natie hem een grootse hulde. Na zijn ontslag op 5 april
1955 werd hij opgevolgd door A. Eden. Tot aan de vooravond van
de algemene verkiezingen in 1964 bleef hij lid van het
Lagerhuis. Bij zijn overlijden werd hij in de gehele wereld
herdacht als een van de grootste staatslieden van deze eeuw.