Xerocomus badiorufus
Deze paddestoel lijkt op de
kastanjeboleet. Hij onderscheidt zich daarvan
door de groei onder beuken en eiken en zijn
voorkeur voor een zure, zandige grond tussen de
hei. De hoed is vijf tot vijftien cm breed,
bolrond, soms ietwat hol en meestal onregelmatig
golvend. Hij is gerimpeld tot hobbelig en heeft
een licht omgekrulde rand. Het oppervlak is
duidelijk fluwelig,dof en licht tot donker
roodbruin. Bij het ouder worden verdwijnt hier
en daar het viltige oppervlak; de hoedhuid is
dan vaak gebarsten. De buisjes zijn heel kort en
hebben fijne, gele tot geelgroene pori�n, die
bij aanraking blauw kleuren. De steel, vier tot
acht cm lang en twee tot zes cm dik, is smal
kegel-, spoel- tot buikvormig, en korter dan de
diameter van de hoed; onderaan loopt hij taps
toe. Hij vertoont geen netstructuur en is licht
vlokkig. Kleur : bovenaan de steel wittig tot
geelbruinig en onderaan bruin tot roestbruin.
Het vlees is dik, hard en wittig. Bij jonge
exemplaren is het vaak bovenin de buisjes en
onder het hoedvlies gedeeltelijk gelig. Bij oude
exemplaren wordt het vlees op breukvlakken hier
en daar groenblauw en kleurt bij verdroging
bruinig. De geur doet denken aan het
eekhoorntjesbrood, maar de smaak is vaak wat
bitter.
Deze boleten groeien van juli tot augustus in
eiken- en beukenbossen, meestal tussen de hei.
Ze zijn te vinden van het laagland tot in
heuvelachtige gebieden. Ze zijn echter vrij
zeldzaam; in Europa zijn maar een paar
groeiplaatsen bekend. Hoewel ze wel eetbaar
zijn, dienen ze beschermd, en dus niet geplukt,
te worden.
|