Rubriek :
Ziekten en
aandoeningen overzicht
Ziekte van
Parkinson
Van de mensen van 55 jaar en ouder lijdt 1,4% aan de ziekte van
Parkinson. Van de ouderen tussen de 85 en 95 jaar lijden 4 op de
100 personen aan die ziekte. Dit is veel meer dan tot voor kort
werd aangenomen. Vooral onder de oudsten wordt de ziekte vaak
niet herkend. Dat blijkt uit een studie 'Epidemiologie van de
ziekte van Parkinson' aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Met de vergrijzing van de bevolking zullen in Westerse landen
steeds grotere aantallen mensen getroffen worden door
neurologische aandoeningen waarbij sprake is van een versnelde
veroudering van het zenuwstelsel. Van deze aandoeningen is bij
ouderen de ziekte van Parkinson, na de ziekte van Alzheimer, de
meest voorkomende.
Pati�nten die lijden aan de ziekte van Parkinson hebben in het
begin slechts geringe klachten, zoals wat beven van de hand in
rust of een geringe traagheid bij bewegen. Vaak worden deze
klachten in het begin niet onderkend en worden ze toegeschreven
aan de ouderdom. Pas later vallen de symptomen op als afwijkend
en wordt de diagnose van Parkinson gesteld.
Hoe ontstaat de ziekte van Parkinson?
De ziekte van Parkinson is een stoornis in de verbinding tussen
hersenen en spieren. De ziekte ontstaat doordat in bepaalde
hersenkernen de cellen die de neurotransmitter of overdrachtstof
dopamine produceren, in verhoogde mate afsterven, met als gevolg
een te kort aan dopamine. De oorzaak van dit toegenomen
celverlies is nog onbekend.
De ziekte van Parkinson is niet erfelijk.De ziekte van Parkinson
treft zowel mannen als vrouwen.
Risicofactoren
� Erfelijke factoren spelen zowel een rol bij het ontstaan van
de ziekte van Parkinson als bij het ontstaan van dementie bij
Parkinsonpati�nten.
� Bij rokers komt de ziekte van Parkinson drie keer minder voor
dan bij niet-rokers, zo blijkt uit het Rotterdamse onderzoek.
Het is nog onduidelijk wat de precieze grondslag van dit
beschermend effect van roken is, maar de bevindingen kunnen
consequenties inhouden voor nieuwe geneesmiddelen en
gezichtspunten over de ziekte van Parkinson.
Symptomen
De belangrijkste en meest opvallende verschijnselen zijn
� beven van een hand, arm of been, eerst aan ��n zijde, later
aan beide zijden, meestal in rust.
� spierstijfheid waardoor het moeilijk is om bewegingen te
beginnen
� bewegingstraagheid.
� Uitdrukkingsloos gezicht, gebogen houding.
Op termijn ontstaan moeilijkheden om te lopen en om dagelijkse
bezigheden (jas aantrekken, schrijven, schoenen knopen...)
moeilijk of onmogelijk. Andere symptomen zijn moeilijk slikken
en spreken, overmatige transpiratie, trage stoelgang, kwijlen...
Ook kunnen psychische klachten zoals depressie, moeheid,
concentratieproblemen... optreden.
In de meeste gevallen treden de verschijnselen van de ziekte
tussen het 50ste en 65ste jaar voor het eerst op, maar het is
ook mogelijk dat de eerste verschijnselen zich reeds op jonge
leeftijd openbaren.
De ziekte van Parkinson is een progressieve ziekte die langzaam
erger wordt. Dit betekent niet dat de verschijnselen bij
iedereen toenemen. Het is mogelijk dat de ziekte jarenlang
stabiel blijft. Bovendien verschillen de symptomen en de
evolutie van persoon tot persoon.
Preventie
Primaire preventie van de ziekte van Parkinson is niet mogelijk.
Wat de secundaire preventie betreft, met als doel de evolutie
van de ziekte te vertragen, te stoppen of zelfs om te keren, is
een zenuwbeschermend effect gesuggereerd voor bepaalde
geneesmiddelen, in het bijzonder seligiline, maar de bewijzen
voor een dergelijk effect zijn op dit ogenblik niet afdoende.
Behandeling
De ziekte van Parkinson is niet te genezen. De behandeling
bestaat uit het bestrijden van de symptomen.
Parkinsonsverschijnselen worden meestal behandeld met een
combinatie van verschillende geneesmiddelen. Die geneesmiddelen
moeten een aantal keer per dag ingenomen worden. Daarbij kunnen
vervelende bijwerkingen optreden, zoals misselijkheid,
verwardheid, slapeloosheid, geheugenstoornissen of overtollige
bewegingen. Over het algemeen geldt hoe lager de dosering van
een geneesmiddel, hoe minder kans op bijwerkingen.
Bepaalde geneesmiddelen kunnen na langdurig gebruik zogenaamde
on-off effecten geven: de ernst van de klachten wisselt dan
sterk, per dag of zelfs per uur.
� In het beginstadium van de ziekte gebruikt men meestal ofwel
levodopa ofwel een dopamine-agonist (zoals cabergoline,
pergolide, ropinirol, pramipexol en bromocriptine), ofwel een
associatie van beide. Levodopa wordt in de hersenen omgezet in
dopamine - de stof waaraan de Parkinsonpati�nt een tekort heeft.
Deze stof is heel belangrijk voor het soepel laten verlopen van
bewegingen.
� Levodopa is het snelst werkzaam en het meest doeltreffend op
de Parkinsonsymptomen, maar er is het risico van motorische
complicaties (motorische fluctuaties, dyskinesie�n).
� De dopamine-agonisten zijn doeltreffend op de
Parkinsonsymptomen, en vroegtijdig gebruik ervan in
monotherapie, in het bijzonder bij jonge pati�nten (tot ongeveer
50 jaar), laat in sommige gevallen toe een behandeling met
levodopa uit te stellen.
� De dopamine-agonisten kunnen geassocieerd worden met levodopa,
ofwel van bij het begin van de behandeling wat toelaat het
optreden van motorische complicaties door levodopa te vertragen,
ofwel in een later stadium wanneer motorische fluctuaties door
levodopa optreden.
� Selegiline wordt eveneens voorgesteld voor de behandeling van
Parkinsonsymptomen maar zijn activiteit tegen de ziekte van
Parkinson lijkt zwak.
� Entacapon, steeds in associatie met levodopa, laat toe de
motorische fluctuaties door levodopa te verminderen.
� De anticholinergica zijn vooral doeltreffend tegen het beven.
Deze remmers zorgen ervoor dat de dopamine in evenwicht komt met
de stof acetylcholine. Beide stoffen zijn nodig om bewegingen
goed te laten verlopen. Anti-cholinergica verminderen verder
speekselvloed en overtollige transpiratie.
� In aanwezigheid van dyskinesie�n door levodopa, kan amantadine
(eigenlijk een antigriepmiddel) of apomorfine overwogen worden.
De laatste tijd wordt ook ge�xperimenteerd met chirurgie waarbij
bepaalde delen van de hersenen die verantwoordelijk zijn voor
het beven, worden stilgelegd, of via elektrische impulsen worden
gestimuleerd om het beven tegen te gaan. Deze operaties worden
vooral bij jongere pati�nten toegepast.
Ook fysiotherapie kan helpen om de bewegings- , slaap- en
slikproblemen beheersbaar te houden.