Zuidelijke
graafadder
De
Atractaspis bibronii leeft in droge, zandige
streken en wordt tot tachtig cm lang.
De zuidelijke graafadder behoort tot de
graafadders of moladders, die alle in Afrika en
het Midden-Oosten voorkomen. Zijn kop is
schoffelvormig, nauwelijks van de romp
afgegrensd, het lichaam is rond en slank en de
staart is kort. De ogen zijn klein. De
zuidelijke graafadder heeft een ingewikkeld
gifmechanisme dat gelijkenis vertoont met dat
van de echte adders, waardoor men aanvankelijk
dacht met een adder van doen te hebben. Zijn
giftanden zijn zeer lang, vooral ten opzichte
van de kleine kop, en kunnen onafhankelijk van
elkaar opgericht en neergeklapt worden. Wordt de
giftand in de aanvalspositie geklapt, dan schiet
het gif, dat door de gifklier in de giftand is
gepompt, eruit.
Deze slang graaft met zijn krachtige snuit in de
grond en komt alleen tijdens de nacht na een
regenbui te voorschijn. Wanneer men hem in de
felle zon legt, rolt hij zich tot een kluwen op
en verbergt zijn kop tussen de windingen. Hij
eet andere reptielen, zoals slanghazelwormen en
wormslangen, die hij met zijn giftige beet
doodt. Het wijfje legt eieren.
|