Rubriek :
Plant - algemeen
Het rijk van de zwammen
Het
hoeft ons niet te verwonderen, dat juist de herfst de tijd is
van de paddestoelen, de 'vruchten' van een groot aantal
vertegenwoordigers van een orde van de klasse der zwammen of
schimmels (Fungi). Deze orde is die der vlieszwammen (Hymenomycetes).
Bij al hun bontheid moeten de paddestoelen een belangrijke
kleurstof, het bladgroen, ontberen. Schimmels kunnen dus niet op
hogere-planten-manier aan de kost komen; de broodnodige
organische stoffen kunnen zij niet zelf fabriceren.
Paddestoelplanten moeten het daarom hebben van de resten van
afstervende en dode planten, waaraan juist de herfst zo rijk is.
Maar behalve afvaleters zijn er ook echte parasieten onder de
zwammen. Bekend zijn de soorten die op levend hout groeien, maar
vooral onder de kleinere en minder opvallende vertegenwoordigers
van het schimmelrijk komen veel parasieten voor. Bekend zijn
onder andere de intvlekkenziekte op esdoornbladeren (Rhytisma
acerinum), de kringvormige schimmelvlekken (Monilia) op
vruchten, het moederkoren (Claviceps purpurea) op roggekorrels,
de vruchtboomkanker (Nectria galligena), de iepenziekte (Cerastomella
ulmi), de brandziekten in groenten en bloemisterijgewassen en de
roestziekten van vruchtbomen. Ook de eigenaardige 'heksenbezems'
op berken en andere bomen zijn misvormingen die meestal door
parasiterende schimmels worden veroorzaakt.
Een paddestoel is het meest opvallende deel van de
paddestoelplant : een zeer fijn netwerk van celdraden, de
zwamvlok of mycelium. Dit meestal witte vlechtwerk van
zwamdraden of hyfen is de eigenlijk plant, die zich met rottende
plantendelen voedt of in de levende delen van een boom woekert.
Als vochtigheid, temperatuur en voedingsomstandigheden gunstig
zijn, ontwikkelen zich aan de zwamvlok knopjes, die zich vrij
snel tot paddestoelen ontplooien.
De plaatsjes, of bij andere soorten de buisjes aan de onderkant
van de hoed, zijn bedekt met een sporenvormend kiemvlies. Sporen
zijn microscopisch kleine cellen en mogen dus niet op ��n lijn
gesteld worden met zaden van hogere planten, die uit vele cellen
bestaan en een kiem of embryo bevatten. Uit de spore ontstaat
een nieuwe zwamvlok door celdelingen. Bij een aparte groep, de
buikzwammen (Gasteromycetes) geschiedt de sporenvorming niet aan
de buitenkant maar in de meestal peervormige hoed : zijn de
sporen rijp, dan barst de stuifbal open, waarbij miljoenen
sporten vrijkomen.
Sporen zijn uiterst licht en kunnen dus gemakkelijk door de wind
worden verspreid. Dat niet alle soorten overal waar organisch
afval ligt in enorme hoeveelheden voorkomen, is het gevolg van
hun zeer grote kieskeurigheid.
Eetbare paddestoelen hebben geen gemeenschappelijke kenmerken,
waardoor ze van niet-eetbare en giftige soorten te onderscheiden
zijn. Alleen een uiterst zorgvuldige determinatie kan fatale
vergissingen voorkomen. Overigens wordt de voedingswaarde van de
eetbare soorten dikwijls veel te hoog aangeslagen. De celwanden
bevatten meestal een vrijwel onverteerbaar stikstofhoudend
product, dezelfde stof die insectenpantsers de nodige stevigheid
geeft, namelijk chitine. Binnen de cellen bevinden zich behalve
eiwit van voor ons dikwijls twijfelachtige kwaliteit nog
glycogeen of dierlijk zetmeel, zouten en vitaminen B1 en D. De
rest - dit betekent in verse toestand ongeveer negentig procent
- is .... water. Wie het toch met paddestoelen wil proberen : de
gekweekte champignons (Psalliota) zijn beslist meer betrouwbaar
dan zelf gezochte, waarbij verwarring met de zeer gevaarlijke
groene knolzwam (Amanita phalloides) niet uitgesloten is.
Gelukkig bestaan er ook smakelijke soorten, die gemakkelijk
herkend kunnen worden en er geen gevaarlijke dubbelgangers op na
houden : hanekam (Cantharellus cibarius), morielje (Morchella
esculenta) en eekhoorntjesbrood of Boletus edulis.
Voor de studie van fundamentele levensprocessen onder andere op
het gebied van erfelijkheid en biochemie zijn vooral de lagere
schimmels, die net als bacteri�n in reinculturen gekweekt kunnen
worden, bijzonder belangrijk.
(foto : de biefstukzwam)