De
bloedsomloop
Alle zoogdieren hebben een
constante, dus gelijkblijvende
lichaamstemperatuur, onafhankelijk van de
temperatuur van de omgeving. De
lichaamstemperatuur van de zoogdieren ligt
tussen de 36 en de 41 graden Celsius. Om de
lichaamstemperatuur op peil te houden, hebben de
meeste dieren voortdurend voedsel nodig.
Een uitzondering hierop vormen de dieren die een
winterslaap houden, zoals de beren, dassen,
marmotten en vleermuizen. Die eten de hele
winter niet. Tijdens de winterslaap wordt hun
stofwisseling zodanig vertraagd, dat hun
lichaamstemperatuur zonder bezwaar kan dalen,
bij de marmotten zelfs tot ongeveer nul graden
Celsius.
Sommige zoogdieren trekken tegen de tijd dat het
koude seizoen nadert naar warmere streken. Dit
komt echter alleen maar voor bij sommige
vleermuizen en bij de rendieren.
De zoogdieren hebben een volledige dubbele
bloedsomloop. Er bestaat geen enkele verbinding
tussen de twee boezems en de twee kamers van het
hart. Het slagaderlijk bloed dat zuurstof
aanvoert, blijft volledig gescheiden van het
aderlijk bloed, dat afvalstoffen afvoert,
behalve natuurlijk in de uiterst dunne
haarvaten, waar het slagaderlijk bloed verandert
in aderlijk bloed. Alle zuurstof en
voedingsstoffen zijn dan afgegeven en de
afvalstoffen kunnen worden opgenomen.
|