Rubriek :
Paleontologie
Het Carboon
De Carboon-periode,
die ongeveer 280 miljoen jaar geleden begon, is van enorm grote
betekenis geweest voor het heden. Aan de omstandigheden van toen
danken we ��n van onze voornaamste mineralen : steenkool. Het
warme, vochtige subtropische klimaat in Noord Amerika, Europa,
Azi� en op andere plaatsen veroorzaakte weelderige wouden die in
uitgestrekte moerassen groeiden, hoewel de bomen erg verschilden
van de thans bestaande soorten. Als ze afstierven, kwamen de
resten terecht in het stilstaande moeraswater. Deze plantengroei
uit de oudheid heeft de steenkool van tegenwoordig doen
ontstaan. De steenkool vormde zich alleen in bepaalde perioden
van de carboon-geschiedenis, voornamelijk in het late carboon.
In het vroege carboon werden rotsen gevormd die hoofdzakelijk
uit kalksteen bestaan.
Het vroege carboon
De Britse eilanden waren tegen het einde van de
devoon-periode vrijwel vlak : de
Caledonische bergen in Wales en Zuid Schotland waren verweerd
tot afgeknotte verhogingen. In het vroege carboon drong eerst de
zee vanuit het zuiden binnen in Wales en een groot deel van
Zuidwest Engeland en toen vanuit het westen in een groot deel
van Noord Engeland. Het laagliggende land leverde maar weinig
bezinksel op en in de ondiepe, warme zee werd zuivere kalksteen
afgezet. Schotland stond in het vroege carboon niet onder water
en de zandsteen daar werd gevormd door de zoetwatermeren.
Heftige aardbewegingen en verhoogde vulkanische activiteit
verstoorden deze vroege vreedzame periode. Toen de rust
terugkeerde, had de zee een deel van de kustgebieden
overstroomd. Geheel Noord Engeland, Noord Wales en delen van
Zuid Schotland stonden onder water en de lagunes in Midden
Schotland werden veelvuldig door het zeewater overstroomd. Door
de aardbewegingen kwamen ook delen van de landmassa in Wales
omhoog. Het zand dat van dit nieuwe, hoge land door de
weersinvloeden zowel in het noorden als in het zuiden in de zee
werd gebracht, onderbrak de afzetting van kalksteen op vele
plaatsen.
Enkele gedeelten van de zeebodem in Noord Engeland werden zeer
instabiel. Door de snel dalen 'kommen' in Lancashire, Derbyshire
en Nottinghamshire hoopten zich dikke lagen leisteen op, met
slechts een dunne laag onzuivere kalksteen. Het bezinksel is dus
regelmatig afwisselend : diepwater-bezinksel wordt afgewisseld
door bezinksel dat kenmerkend is voor ondiep water. Er ontstond
een rivierendelta boven het water, zoals thans bij de monding
van de rivier de Nijl. In deze delta ontstonden spoedig
weelderige, subtropische wouden. Door een verdere daling van de
bodem werd het gebied weer overstroomd en de wouden werden
vernietigd. De overblijfselen van de dode planten deden
steenkoollagen ontstaan. Dit was het eerste gebied waar in het
carboon steenkool werd gevormd. De vorming van steenkool op
grote schaal vond plaats op het laatst van de carboonperiode.
Het late carboon
Een volgende fase van heftige aardbewegingen veroorzaakte
meer veranderingen in geografisch opzicht. Deze fase waarin
nieuwe bergketens ontstonden, scheidt het vroeg-carboon van het
laat-carboon. Aan de vorming van kalksteen op grote schaal kwam
een eind.
De hele vallei in Midden Schotland en het zuidelijk deel van de
hooglanden daalde en veranderde in een grote delta, die zich
uitstrekte vanuit de landmassa in Noord Schotland.
Northcumberland vormde slechts een deel van dit deltagebied.
Op andere plaatsen in Noord Engeland was voornamelijk open zee,
waarin zich leisteen en dunne lagen kalksteen afzetten. De
Schotse delta breidde zich echter steeds meer naar het zuiden
uit. De gehele delta werd nu en dan overstroomd door de zee.
Langzaam veranderden de vlakke delta's in uitgestrekte
moerassen, bedekt met een weelderige plantengroei. In deze
periode werd de meeste steenkool gevormd.
Noord Amerika
Ook een gelijkaardig tafereel speelde zich af in Noord
Amerika, maar dan meer uitgesproken. Men spreekt er dan ook van
een duidelijk onderscheid tussen de Mississippi-periode (vroeg
carboon) en de Pennsylvani�-periode (laat carboon). Er
ontstonden hier ook uitgestrekte moerassen, bedekt met
weelderige plantengroei, waaruit het grootste deel van de
Noordamerikaanse steenkool ontstond.
De voortdurende onrust van de aardkorst gedurende deze periode
had de rijzing van het Oklahoma-gebergte tot gevolg. Ook rees de
bodem in Colorado, waar een betrekkelijk lage bergketen werd
gevormd. Tegen het eind van deze periode werd bij een verstoring
van de aardkorst een bergketen dwars door Texas gevormd.